ECLI:NL:RBROT:2019:8386

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
28 oktober 2019
Zaaknummer
10/996623-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude met onttrekking van geldbedragen en niet voeren van administratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van faillissementsfraude. De verdachte, als (middellijk) bestuurder van meerdere rechtspersonen, heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van geldbedragen aan de boedel, het niet voeren van een deugdelijke administratie en gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, wetende dat de faillissementen van zijn bedrijven niet konden worden voorkomen, op meerdere tijdstippen geldbedragen heeft onttrokken en selectieve betalingen heeft verricht aan een schuldeiser. De verdachte heeft ook zijn huwelijkse voorwaarden gewijzigd en onroerend goed aan zijn echtgenote overgedragen, wat de verhaalsmogelijkheden van zijn schuldeisers heeft benadeeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het medeplegen van de feiten en het niet voldoen aan de verplichtingen ten opzichte van de curator.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996623-17
Datum uitspraak: 23 oktober 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 20 juni 2018 en 9 oktober 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 9 oktober 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van der Zwan heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Uit het dossier blijkt dat de verdachte als (middellijk) bestuurder van [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] voordat deze rechtspersonen failleerden geldbedragen heeft onttrokken en een Toyota Aygo die toebehoorde aan [naam bedrijf 2] heeft overgedragen aan [naam bedrijf 4] . De verdachte heeft daarbij opzet gehad op de benadeling van de schuldeisers in die faillissementen.
Ook heeft de verdachte niet voldaan aan de op hem als bestuurder van genoemde rechtspersonen rustende verplichting om een deugdelijke administratie te voeren en ter beschikking te stellen aan de curator.
Daarnaast heeft de verdachte de huwelijkse voorwaarden tussen hem en zijn echtgenote gewijzigd en aansluitend vier panden om niet overgedragen aan zijn echtgenote, terwijl hij later privé eveneens in staat van faillissement is verklaard. Nadat hij privé failliet is verklaard, heeft de verdachte vervolgens inkomsten uit arbeid verzwegen voor zijn curator. De verdachte heeft bij deze handelingen opzet gehad op de benadeling van schuldeisers in zijn persoonlijk faillissement. Ten slotte acht de officier van justitie bewijsbaar dat de verdachte geldbedragen, een Mercedes Sprinter en een Toyota Aygo heeft witgewassen en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De verdachte heeft deze feiten samen met zijn echtgenote begaan.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte te goeder trouw heeft gehandeld en tot het laatste moment vertrouwen heeft gehad dat de faillissementen van genoemde rechtspersonen afgewend konden worden, en hij daarom dan ook geen opzet heeft gehad op de benadeling van de schuldeisers. Bovendien had [naam bedrijf 3] maar één schuldeiser, zodat de verdachte in het geheel geen faillissement van deze rechtspersoon hoefde te verwachten.
Voorts was ten aanzien van genoemde rechtspersonen sprake van een deugdelijke administratie.
De verdediging heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 2 tenlastegelegde, omdat van het verzwijgen van inkomen of het wegsluizen van vermogen geen sprake is geweest. Het dossier bevat geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte geldbedragen heeft onttrokken aan de boedel of dat hij opzet had op de benadeling van zijn schuldeisers. De wijziging in de huwelijkse voorwaarden en de overdracht van de panden hielden geen verband met zijn faillissement.
Ten aanzien van het in feit 3 genoemde geldbedrag van € 49.721,38, de Mercedes Sprinter en de Toyota Aygo heeft de verdediging primair de partiële nietigheid van de dagvaarding bepleit, omdat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is, waardoor voor de verdediging niet duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren.
Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit van feit 3, omdat geen sprake is van een gronddelict en de verhullingshandelingen niet ten laste zijn gelegd en niet bewijsbaar zijn.
4.1.3.
Beoordeling
Feit 1
De rechtbank stelt aan de hand van het hieronder als bewijsmiddel toegevoegde organogram vast dat de verdachte tot aan de dag waarop deze rechtspersonen failleerden (middellijk) bestuurder was van de rechtspersonen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] en de houdstermaatschappij daarvan, [naam bedrijf 5] . Daarnaast was hij enig bestuurder van [naam bedrijf 6] , de enig aandeelhouder van [naam bedrijf 5] .
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon
Voor de beoordeling of de handelingen van de verdachte zijn verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van genoemde rechtspersonen, dient bezien te worden of de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde handelingen wist dat er een aanmerkelijke kans bestond dat een faillissement van deze rechtspersonen met een tekort zou volgen en of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers van die rechtspersoenen.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte zelf blijkt dat bij [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] in januari 2014 cashflow-problemen ontstonden, doordat schuldeiser Voogd & Voogd besloot om zelf verzekeringspremies te gaan innen en geen provisie meer uit te betalen. Begin 2014 is ook bedrijfsadviseur [naam bedrijfsadviseur] ingeschakeld om met een reddingsplan de toekomst van [naam bedrijf 2] veilig te stellen. Uit de verklaring van [naam bedrijfsadviseur] bij de rechter-commissaris volgt dat hij in februari 2014 met schuldeiser Allianz om de tafel heeft gezeten om te onderzoeken of er bij Allianz ruimte was voor een reddingsplan om zo een faillissement af te wenden, en dat voor het slagen van het reddingsplan noodzakelijk was dat alle partijen daaraan meewerkten. Allianz was daartoe bereid, maar Voogd & Voogd minder en een derde schuldeiser, Van der Plas, wilde helemaal niet meewerken. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hem in mei 2014 bekend was dat Van der Plas geen medewerking wenste te verlenen aan het reddingsplan. Daarnaast heeft hij verklaard dat [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] in mei 2014 niet meer in staat waren om te voldoen aan hun salaris- en vakantiegeldverplichtingen jegens hun personeel.
Deze zeer penibele stand van zaken, gecombineerd met de ongebruikelijke piek van betalingen vanuit [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] aan [naam bedrijf 6] in mei 2014 en de omstandigheid dat de verdachte heeft verklaard in mei 2014 met een bedrag van € 64.000,- een bezoek te hebben gebracht aan het casino, naar eigen zeggen in de hoop dit geldbedrag te vermeerderen en zo zijn ondernemingen te redden, brengt de rechtbank tot haar oordeel dat de verdachte in elk geval vanaf mei 2014 ernstig rekening moet hebben gehouden met de mogelijkheid dat [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] - en als gevolg daarvan ook [naam bedrijf 5] - zouden failleren. Dat, zoals de verdachte heeft gesteld, hij in mei 2014 nog wel mogelijkheden meende te zien om desondanks toch nog de toekomst van deze rechtspersonen veilig te kunnen stellen, doet, daargelaten wat van dat gestelde vertrouwen zij, aan het voorgaande niet af. De verdachte zal toen, gelet op voornoemde omstandigheden, evenzogoed, zo niet meer, ernstig rekening hebben gehouden, althans ten minste moeten hebben gehouden, met de mogelijkheid dat genoemde rechtspersonen failliet zouden gaan.
Wat betreft het verweer van de verdediging dat de verdachte het faillissement van [naam bedrijf 3] niet hoefde te voorzien, omdat die rechtspersoon maar één werknemer had en dit ook haar enige schuldeiser was, zij vooropgesteld dat een en ander niet nader door of namens de verdachte is onderbouwd, en evenmin gebleken is dat hij dit heeft gedaan tijdens de behandeling door het Gerechtshof van het door hem ingestelde hoger beroep tegen het faillissement van [naam bedrijf 3] . Bovendien, voor zover dat laatste al het geval zou zijn geweest, oordeelt de rechtbank dat het in de lijn der verwachting lag dat een faillissement van [naam bedrijf 2] ook zou leiden tot het faillissement van [naam bedrijf 3] , nu zij samen één administratie voerden en de rechten en verplichtingen van beide rechtspersonen niet te onderscheiden waren (zie ook later in dit vonnis). Deze omstandigheid heeft zich in de praktijk ook gewraakt, want de faillissementsaanvraag van [naam bedrijf 3] had volgens de verdediging een steunvordering waarvan de verdediging nu zegt dat dit een schuld van [naam bedrijf 2] betrof, maar die wél was geboekt als schuld van c.q. vordering op [naam bedrijf 3] . Dat een dergelijke ondoorzichtige situatie tot het faillissement van beide rechtspersonen zou kunnen leiden was dan te verwachten.
Aandelen [naam bedrijf 4]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de intrinsieke waarde van de aandelen in [naam bedrijf 4] volgt uit haar jaarrekening over 2012, zijnde een bedrag van € 38.184,-. De verdachte heeft verklaard dat de assurantieportefeuille van [naam bedrijf 4] al eerder in 2013, vóór de in de tenlastelegging bedoelde aandelenoverdracht, is verkocht aan [naam bedrijf 2] en dat de activa van de vennootschap na die verkoop nog slechts bestonden uit domeinnamen, die een waarde vertegenwoordigden van € 2.500,-.
De rechtbank stelt vast dat uit een overeenkomst tot aandelenoverdracht gedateerd op 1 mei 2013 blijkt dat [naam bedrijf 7] op genoemde datum de assurantieportefeuille van [naam bedrijf 4] reeds aan [naam bedrijf 8] verkocht had. De stelling van de verdachte wordt daarmee ondersteund, en uit het dossier blijkt ook niet dat [naam bedrijf 4] ten tijde van voormelde aandelenoverdracht nog beschikte over een assurantieportefeuille. Gelet daarop gaat de rechtbank ervan uit dat de activa van [naam bedrijf 4] op het moment van voormelde aandelenoverdracht nog slechts bestonden uit de domeinnamen, en de rechtbank kan niet vaststellen dat een overnameprijs voor de aandelen van € 2.500,- te laag was. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Contante geldopnamen van € 10.750,- en € 14.330,-
Deze geldopnamen vonden plaats in de periode van 22 mei 2014 t/m 3 augustus 2014. Boekhoudster [naam boekhoudster] heeft bij de FIOD verklaard dat de contante geldbedragen die zijn opgenomen van de bankrekeningen van [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] volgens haar alleen door de verdachte zelf zijn opgenomen. De verklaring van de boekhoudster vindt bevestiging in de omstandigheid dat de verdachte bestuurder was van de rechtspersonen en in die hoedanigheid de beschikking had over de bankrekeningen en de daarbij behorende bankpasjes.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat iedereen op kantoor toegang had tot de bankpasjes en de pincodes, omdat hij de bankpasjes en pincodes in de la van zijn bureau bewaarde. Hij vermoedt daarom dat medewerkers van (een der) rechtspersonen de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen met behulp van deze bankpasjes hebben ontvreemd, omdat die medewerkers geen salaris meer ontvingen. Deze stelling vindt echter op geen enkele wijze onderbouwing in het dossier. Er is niet gebleken dat de verdachte bijvoorbeeld aangifte heeft gedaan van deze beweerdelijke diefstallen. Daar komt bij dat de verdachte deze verklaring pas ter terechtzitting heeft gedaan, zodat deze ook niet meer is te controleren. Gelet hierop zal de rechtbank aan het verweer voorbijgaan.
Geldbedrag € 102.865,-
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij als bestuurder van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ter voldoening van een rekening-courantschuld in totaal € 102.865,- heeft overgemaakt naar [naam bedrijf 6] en dat hij daarna € 64.000,- contant heeft opgenomen van de rekening van [naam bedrijf 6] . De overboekingen vonden plaats in de periode van 2 mei 2014 tot en met 6 augustus 2014.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee in het zicht van het faillissement van beide rechtspersonen een selectieve betaling heeft verricht aan [naam bedrijf 6] (een schuldeiser waarvan hij zelf middellijk bestuurder was) en zodoende [naam bedrijf 6] heeft bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers in de faillissementen. De verklaring van de verdachte dat hij het opgenomen geldbedrag van € 64.000,- vervolgens in het casino wilde (proberen te) vermeerderen om met de aldus gegeneerde speelwinst meer schuldeisers te kunnen voldoen, doet aan het selectieve karakter van de betaling aan
[naam bedrijf 6] en de benadeling van de schuldeisers geenszins af.
Geldbedrag € 2.000,-
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 22 mei 2014 als bestuurder van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] van bankrekeningen van deze rechtspersonen geldbedragen van in totaal € 2.000,- heeft overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam bedrijf 4] . Ook ten aanzien van deze overboekingen is de rechtbank van oordeel dat dit selectieve betalingen betreffen in het zicht van het faillissement van beide rechtspersonen, aan een schuldeiser waarvan de verdachte zelf middellijk bestuurder was, als gevolg van welke onttrekking de (andere) schuldeisers in de faillissementen zijn benadeeld.
Toyota Aygo [kentekennummer 1]
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een beslagregistratie overgelegd waaruit blijkt dat de waarde van de Toyota Aygo op 12 maart 2018 is getaxeerd op € 1.800,-. Het enkele feit dat de auto door het OM vervolgens is verkocht voor een hoger bedrag, namelijk € 2.689,00, is, mede gelet op voormelde veel lagere taxatiewaarde, onvoldoende om zonder meer vast te kunnen stellen dat de schuldeisers door de overdracht van deze auto op 4 augustus 2014 voor een bedrag van € 2.500,-. door de verdachte zijn benadeeld. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel.
Administraties
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de door de verdachte aan de curator overgedragen administraties van de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, en wel op een zodanige wijze dat de rechten en verplichtingen van deze rechtspersonen daaruit niet te kennen vielen. Een deel van de administratie ontbrak in het geheel. Daarmee heeft de verdachte niet voldaan aan de op hem als (middellijk) bestuurder van deze rechtspersonen rustende verplichtingen tot het voeren van een deugdelijke administratie en heeft hij evenmin voldaan aan zijn verplichting om een deugdelijke administratie uit te leveren aan de curator.
Zoals ook volgt uit de verklaring die de verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, was hij ermee bekend dat de administratie van de rechtspersonen [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] niet in orde was.
Vast staat verder dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode - vanaf mei 2014, toen hij geweten moet hebben dat de faillissementen van voormelde rechtspersonen dreigden - als hun (middellijk) bestuurder wist dat er sprake was van een ondeugdelijke administraties bij deze rechtspersonen. Immers [naam bedrijf 5] en [naam bedrijf 1] voerden in het geheel geen administratie sinds januari 2013, en [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] voerden sinds 2012 één administratie waaruit reeds om die reden de afzonderlijke rechten en verplichtingen van de twee bedrijven niet konden worden afgeleid. Ofschoon dit op zijn weg had gelegen, is niet gebleken dat de verdachte maatregelen heeft genomen om de administratie (alsnog) op orde te krijgen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in de faillissementen (ECLI:NL:HR:2017:430).
Feit 2
Wijzigen huwelijkse voorwaarden en toebedelen eigendom panden aan echtgenote
Uit het dossier volgt dat de huwelijkse voorwaarden tussen de verdachte en zijn echtgenote zijn gewijzigd in 2013, vier jaren voorafgaand aan het faillissement van verdachte in privé. De overdracht door de verdachte van (zijn aandelen in) de in de tenlastelegging genoemde panden aan zijn echtgenote vond plaats in 2014. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting is het de rechtbank onvoldoende gebleken dat de verdachte reeds in 2014 rekening moest houden met een mogelijk persoonlijk faillissement. Gelet daarop en gelet op de (onweersproken) verklaring van de verdachte dat de openstaande hypothecaire schulden op de onroerende zaken de waarde daarvan overstegen en er om die reden geen benadeling van zijn crediteuren heeft plaatsgevonden, kan de rechtbank niet vaststellen dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden en de overdracht van de panden heeft plaatsgevonden ter verkorting van de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Voor de curator verzwegen inkomsten uit arbeid ad € 49.721,38
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring die [naam getuige] bij de FIOD heeft afgelegd niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de verdediging niet in staat is geweest om [naam getuige] effectief als getuige te horen, nu [naam getuige] zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen.
De rechtbank overweegt als volgt. De verklaring van [naam getuige] bij de FIOD wordt ondersteund door de verklaring die de directeur van [naam bedrijf 9] , de heer [naam directeur] , bij de FIOD heeft afgelegd. Deze getuige heeft gelijkluidend verklaard over de modus operandi van de verdachte. Namelijk dat de verdachte werkzaamheden voor [naam bedrijf 9] zou verrichten, maar dat zijn arbeid zou worden vergoed door middel van huurbetalingen voor onroerend goed aan zijn echtgenote in plaats van loonbetalingen aan de verdachte zelf. Dit laatste in verband met het faillissement van de verdachte, aldus [naam directeur] .
Uit beide verklaringen volgt dat de huurbetalingen deel uit maakten van een schijnconstructie, opgezet door de verdachte, zodat door hem genoten inkomsten buiten zijn faillissement bleven. Dat een gedeelte van het onroerend goed feitelijk werd gebruikt door [naam bedrijf 9] en [naam bedrijf 10] doet niet af aan het doel van deze schijnconstructie: het ontvangen van een inkomen voor arbeid buiten het zicht van de curator om, zodat die inkomsten niet aangewend konden worden als bate in het faillissement van de verdachte en diens crediteuren ten goede zouden komen.
Feit 3
Geldbedrag € 53.210,-
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van dit onderdeel, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Geldbedrag € 49.721,38
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig is, omdat de dagvaarding op dit punt onvoldoende feitelijk is en de verdediging daardoor niet in staat is een goede verdediging te voeren. Subsidiair heeft de verdediging de vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging bepleit. Om redenen van efficiency zal de rechtbank beide verweren op deze plaats in het vonnis gelijktijdig bespreken.
Mede gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 2 is overwogen, moet het de verdachte (voldoende) duidelijk zijn geweest om welke feitelijke handelingen het hier gaat, te weten het door de verdachte verhullen en vervolgens omzetten van door hem tegenover de curator verzwegen inkomsten uit arbeid. De rechtbank verwerpt voormeld beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding en acht ook het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op het structurele karakter van de verhullingshandelingen, is sprake van gewoontewitwassen.
Toyota Aygo [kentekennummer 1]
Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van feit 1, kan niet worden vastgesteld dat de Toyota Aygo uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken ten aanzien van dit onderdeel.
Mercedes Sprinter
Los van de vraag of de nietigheid van de dagvaarding wat betreft de Mercedes Sprinter met succes kan worden ingeroepen, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van dit onderdeel. Niet met een voor strafrechtelijke bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de Mercedes is aangeschaft met geld dat (indirect) is onttrokken aan de bankrekeningen van [naam bedrijf 2] of [naam bedrijf 1] , zoals door de officier van justitie is aangevoerd.
Feiten 1, 2 en 3
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte de tenlastegelegde feiten (ook) samen met een ander, met name zijn echtgenote, heeft begaan. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel vrijspreken
.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1
mei 2014
tot en met 30 juni 2016 te Hellevoetsluis, althans in Nederland als
bestuurder van meerdere rechtspersonen, te weten
[naam bedrijf 1] (datum faillissement 5 augustus 2014) en [naam bedrijf 2]
(datum faillissement 5 augustus 2014) en [naam bedrijf 3]
(datum faillissement 23 september 2014) en [naam bedrijf 5]
(datum faillissement 14 april 2015) welke in staat van faillissement
waren verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
- meerdere goederen aan de boedel heeft onttrokken en
- ter gelegenheid van de faillissementen en op meerdere
tijdstippen waarop hij wist dat de faillissementen niet kon worden
voorkomen, één of meerdere schuldeiser(s) heeft bevoordeeld, immers
heeft hij verdachte :
* (omstreeks de datum van het faillissement, te weten in de periode van 22 mei
2014 tot en met 2 augustus 2014) meerdere malen contante
geldbedragen (totaalbedrag 10.750,-) van de bankrekeningen op naam van
[naam bedrijf 1] opgenomen en
* (in de periode van 22 mei 2014 tot en met 3 augustus 2014) meerdere
malen contante geldbedragen (totaalbedrag 14.330,- euro) van de
bankrekeningen op naam van [naam bedrijf 2] opgenomen en
* (in de periode van 2 mei 2014 tot en met 6 augustus 2014) meerdere
geldbedragen (totaalbedrag 102.865 euro) van de bankrekeningen van [naam bedrijf 2]
en [naam bedrijf 1] overgemaakt naar de
bankrekening van [naam bedrijf 6] en vervolgens (in de periode
van 28 mei 2014 tot en met 10 oktober 2014) meerdere malen
contante geldbedragen (totaalbedrag 64.000,- euro) van de bankrekening
op naam van [naam bedrijf 6] opgenomen en/of
* (als bestuurder van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2]
op 22 mei 2014) een totaalbedrag van 2.000
euro overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam bedrijf 4]
en niet voldaan aan de op hem, verdachte, rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken,
bescheiden en andere gegevensdragers in die artikel(en) bedoeld, immers heeft verdachte met dat opzet:
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 5] konden worden gekend en
- niet alle administratie van [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 5] afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator;
2.
hij in de periode van
4 april 2017tot en met 19 februari 2018 te
Hellevoetsluis, terwijl verdachte bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank Rotterdam d.d. 4 april 2017, in staat van
faillissement is verklaard, wetende dat hierdoor meerdere
schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld,
- tijdens het faillissement goederen aan de boedel
heeft onttrokken, immers heeft hij verdachte, geldbedragen, te weten betalingen van geldbedragen door [naam bedrijf 9] en [naam bedrijf 10] (totaalbedrag 49.721,38,- euro) aan de boedel onttrokken;
3.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 februari
2018, te Hellevoetsluis, voorwerpen, te weten:
- ( totaal) 49.721,38 euro, heeft omgezet en
verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen
waren terwijl hij verdachte wist dat die voorwerpen
geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit
enig misdrijf en hij verdachte aldus van het plegen van witwassen
een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feit 1:
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, enig goed aan de boedel onttrekken, meermalen gepleegd
en voorts
het niet voldoen aan de op hem als bestuurder van de rechtspersoon rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en die tot het aan de faillissementscurator verstrekken van een zodanige administratie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
het als degene die in staat van faillissement is verklaard, tijdens het faillissement enig goed aan de boedel onttrekken terwijl hij weet dat hierdoor een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een administratie en het aan de curator verstrekken daarvan sinds 1 juli 2016 niet langer strafbaar is gesteld in artikel 343 Wetboek van Strafrecht, maar afzonderlijk strafbaar is gesteld in artikel 344a Wetboek van Strafrecht en dat daaraan een lager strafmaximum is verbonden. Om die reden zal ten aanzien van de strafmaat de nieuwe strafbepaling in het voordeel van de verdachte worden toegepast.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als (middellijk) bestuurder van meerdere rechtspersonen schuldig gemaakt aan faillissementsfraude, waarbij grote geldbedragen zijn onttrokken aan de boedel. Daarnaast voldeed de administratie van deze rechtspersonen niet aan de eisen van de wet. Ook heeft de verdachte, terwijl hij privé in staat van faillissement verkeerde, via een schijnconstructie waarmee hij zijn loonbetalingen buiten zijn faillissement hield een fors geldbedrag onttrokken aan de boedel. Het laatstbedoelde bedrag heeft de verdachte vervolgens witgewassen.
Faillissementsfraude is mede vanwege de benadeling van schuldeisers een ernstig strafbaar feit, dat inbreuk maakt op een goed verloop van het handelsverkeer. Bij een faillissement vissen schuldeisers veelal al voor een groot deel achter het net en moeten zij hun vorderingen vaak grotendeels afschrijven.
Dat de verdachte van het geringe actief dat er nog was - en nota bene op een moment toen het personeel van de rechtspersonen al geen salaris meer ontving - in het zicht van de faillissementen van die rechtspersonen en ten koste van hun schuldeisers, ten eigen bate van de bankrekening(en) van de rechtspersonen nog circa € 25.000,- contant heeft opgenomen en meer dan een ton naar zijn Beheer BV heeft weggesluisd, rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. In zijn privé-faillissement houdt de verdachte vervolgens ook nog eens ten nadele van zijn privé-crediteuren op slinkse wijze inkomsten uit arbeid buiten het zicht van zijn curator, om die inkomsten maar niet af te hoeven staan aan de boedel. De verdachte heeft daarmee meerdere malen blijk gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan de rechten van zijn schuldeisers en eerst en vooral aan zijn eigen belangen te denken.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 mei 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en omvang van de fraude en daarmee de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en in het bijzonder die van zijn echtgenote. De feiten zijn echter zodanig ernstig dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 341, 343 (oud), 344a, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. L. Daum en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2019.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2013 tot en met 30 juni 2016 te Hellevoetsluis, althans in Nederland als
bestuurder of commissaris van één of meerdere rechtsperso(o)n(en), te weten
[naam bedrijf 1] (datum faillissement 5 augustus 2014) en/of [naam bedrijf 2]
(datum faillissement 5 augustus 2014) en/of [naam bedrijf 3]
(datum faillissement 23 september 2014) en/of [naam bedrijf 5]
(datum faillissement 14 april 2015) welke in staat van faillissement
was/waren verklaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeiser(s)
- lasten heeft/hebben verdicht en/of niet heeft/hebben verantwoord en/of één
of meerdere goed(eren) aan de boedel heeft/hebben onttrokken en/of
- enig goed om niet, althans klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben
vervreemd en/of
- ter gelegenheid van het/de faillissement(en) en/of op één of meerdere
tijdstip(pen) waarop hij wist dat het/de faillissement(en) niet kon worden
voorkomen, één of meerdere schuldeiser(s) heeft bevoordeeld, immers
heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s):
* (als bestuurder/gemachtigde van [naam bedrijf 5] ) de aandelen van [naam bedrijf 7]
/ [naam bedrijf 4] voor een (te laag) bedrag (te weten 2.500 euro) aan [naam partner verdachte] verkocht en/of overgedragen(AMB-002 hfst 7.2) (AMB-005 hfst 4.1) en/of
* (omstreeks de datum van het faillissement, te weten in de periode van 22 mei
2014 tot en met 2 augustus 2014) één of meerdere ma(a)l(en) contante
geldbedrag(en) (totaalbedrag 10.750,-) van de bankrekening(en) op naam van
[naam bedrijf 1] opgenomen (AMB-003 hfst 11/AMB-006 hfst 4.5) en/of
* (in de periode van 22 mei 2014 tot en met 3 augustus 2014) één of meerdere
ma(a)l(en) contante geldbedragen (totaalbedrag 14.330,- euro) van de
bankrekening(en) op naam van [naam bedrijf 2] opgenomen (AMB-003 hfst
11) en/of
* (in de periode van 2 mei 2014 tot en met 6 augustus 2014) één of meerdere
geldbedrag(en) (totaalbedrag 102.865 euro) van de bankrekening(en) van [naam bedrijf 2]
en/of [naam bedrijf 1] overgemaakt naar de
bankrekening(en) van [naam bedrijf 6] en/of (vervolgens/daarbij) (in de periode
van 28 mei 2014 tot en met 10 oktober 2014) één of meerdere ma(a)l(en)
contante geldbedrag(en) (totaalbedrag 64.000,- euro) van de bankrekening(en)
op naam van [naam bedrijf 6] opgenomen (AMB-003 hfst 7.2 en 11) en/of
* (als bestuurder/gemachtigde van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2]
op of omstreeks 22 mei 2014) een (totaal)bedrag van 2.000
euro overgemaakt naar een bankrekening(en) op naam van [naam bedrijf 4]
(AMB-003 hfst 11) en/of
* een auto Toyota Aygo kenteken [kentekennummer 1] overgedragen aan [naam bedrijf 7] / [naam bedrijf 4]
(AMB-007 hfst 5.4) en/of
(daarmee) (telkens) niet voldaan aan de op hem, verdachte, rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10 eerste lid
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken,
bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet:
- niet een zodanige administratie gevoerd, althans laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en de verplichtingen van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 5] konden worden gekend en/of
- niet alle administratie van [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 3] en/of [naam bedrijf 5] afgegeven en/of ter beschikking gesteld aan de curator;
art 343 ahf/ond sub 1,2,3 en 4 Wetboek van Strafrecht (oud)
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2013 tot en met 30 juni 2016 te Hellevoetsluis, althans in Nederland, terwijl
verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 4 april
2017, in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s):
- lasten heeft verdicht en/of niet heeft verantwoord en/of één of meerdere
goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of
- enig goed om niet, althans klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd
en/of
- ter gelegenheid van het/de faillissement(en) en/of op één of meerdere
tijdstip(pen) waarop hij wist dat het/de faillissement(en) niet kon worden
voorkomen, één of meerdere schuldeiser(s) heeft bevoordeeld, immers
heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s):
* de huwelijkse voorwaarden tussen verdachte en [naam partner verdachte] gewijzigd en/of doen wijzigen (DOC-028) en/of (vervolgens)
* middels een notariële akte Verdeling en Levering de onverdeeldheid van het eigendom van verdachte en [naam partner verdachte] op de onroerende za(a)k(en):
- [adres 1] te Hellevoetsluis en/of
- [adres 2] te Hellevoetsluis en/of
- [adres verdachte] te Hellevoetsluis
opgeheven en/of doen opheffen en/of (vervolgens/daarbij)
- de volledige eigendom op die onroerende za(a)k(en) – om niet – toebedeeld aan en/of doen toebedelen aan [naam partner verdachte] (DOC-029)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht (oud)
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 19 februari 2018 te
Hellevoetsluis, althans in Nederland, terwijl verdachte bij vonnis van de
Arrondissementsrechtbank Rotterdam d.d. 4 april 2017, in staat van
faillissement is verklaard, wetende dat hierdoor één of meerdere
schuldeiser(s) in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- voor of tijdens het faillissement één of meerdere goed(eren) aan de boedel
heeft/hebben onttrokken, immers heeft hij verdachte, en/of zijn mededader(s) één of meerdere geldbedrag(en), te weten betaling(en) van een of meer geldbedrag(en) door [naam bedrijf 9] en/of [naam bedrijf 10] aan en/of op (een) bankrekening(en) ten name van hem, verdachte en/of zijn mededader(s) (totaalbedrag 49.721,38,- euro) aan de boedel onttrokken (AMB-010-02);
art 341 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 19 februari
2018, te Hellevoetsluis, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen
voorwerpen, te weten:
* één of meerdere geldbedrag(en), te weten:
- ( totaal) 53.210,- euro, althans enig geldbedrag (gestort op de rekening van [naam partner verdachte] (AMB-003 hfst 10.1 en 11) en/of
- ( totaal) 49.721,38 euro, althans enig geldbedrag (AMB-010-02/03) en/of
* een auto merk Mercedes kenteken [kentekennummer 2] (AMB-003 hfst 7.3/IBN-001-04) en/of
* een auto merk Toyota Aygo kenteken [kentekennummer 1] (AMB-007/IBN-002-02),
heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of
gebruik van heeft/hebben gemaakt en/of
van die voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding, de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of
heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen
waren en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden
heeft/hebben gehad
terwijl hij verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen
geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit
enig misdrijf,
en hij verdachte en/of zijn mededader(s) aldus van het plegen van witwassen
een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
art 420ter Wetboek van Strafrecht