Vervolgens ligt de vraag voor of [eiser] zich kan beroepen op de buitengerechtelijke vernietiging van artikel 11.3 van de algemene voorwaarden.
Vooropgesteld wordt dat [eiser] de overeenkomst is aangegaan als natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Artikel 6:237 BW is dan van toepassing. Artikel 11.3 van de algemene voorwaarden bepaalt kort gezegd dat de kwaliteit van het riet en situaties waarin sprake is van dakvlakken met hellingshoeken van minder dan 40 graden buiten de garantie van [gedaagde] vallen. Deze bepaling heeft de strekking [gedaagde] geheel of ten dele te bevrijden van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding (op grond van artikel 6:74 lid 1 BW jo. 7:760 lid 1 BW) en is daarom aan te merken als een beding in de zin van artikel 6:237 aanhef en onder f BW. Dat betekent dat dit beding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn en dat het op de weg van [gedaagde] ligt om dit vermoeden te weerleggen.
[gedaagde] heeft op dit punt aangevoerd dat de uiteindelijke kwaliteit van het riet slechts een klein onderdeel is van de overeengekomen werkzaamheden. Verder heeft hij gewezen op de toelichting in het artikel zelf, namelijk dat riet een natuurproduct is, dat de kwaliteit ervan niet overeenkomstig vaststaande technische normen kan worden gekeurd en dat de levensduur ervan in belangrijke mate afhankelijk is van het uitvoeren van jaarlijks preventief onderhoud, de ligging van de onroerende zaak en het gebruik van chemicaliën. Voor dakvlakken met hellingshoeken van minder dan 40 graden heeft, blijkens het slot van artikel 5.1 van de algemene voorwaarden, te gelden dat die hellingshoeken, in verband met de afvoer van hemelwater, in grote mate de levensduur van het riet in negatieve zin kunnen bepalen, aldus [gedaagde] .
Anders dan [gedaagde] meent, vormt de kwaliteit van het riet naar het oordeel van de rechtbank een belangrijk onderdeel van het opleveren van een rieten dak met een grotere dakkapel.
Het ligt voor de hand dat de levensduur van een rieten dak afhankelijk is van verschillende (in artikel 11.3 van de algemene voorwaarden genoemde) factoren, maar van een rietdekkersbedrijf mag worden verwacht dat zij bij het plaatsen van een rieten dak geen gebruik maakt van riet waarvan de kwaliteit zodanig slecht is dat de levensduur van een rieten dak daardoor wezenlijk wordt verkort. Bovendien zijn partijen, conform de offerte van 2 juni 2010, uitdrukkelijk overeengekomen dat [gedaagde] gebruik zal maken van eerste klas dekriet. Deze afspraak valt niet goed te rijmen met de algemene voorwaarden waarin is vermeld dat de kwaliteit van het riet niet volgens technische normen kan worden vastgesteld. [gedaagde] heeft nog gesteld dat partijen over de kwaliteit van het riet c.q. de levensduur van het rieten dak alsmede de hellingshoek als levensduurbeperkende factor hebben gesproken tijdens de onderhandelingen, maar daarmee is niet gezegd dat [eiser] uitdrukkelijk door [gedaagde] is gewezen op de uitsluiting van garantie op het riet en dat hij, met die wetenschap, de overeenkomst sloot.
Voorts valt niet in te zien waarom de door [gedaagde] aangehaalde levensduurbeperkende factoren zouden moeten leiden tot een algehele uitsluiting van garantie op het gebruikte riet, terwijl een garantie onder voorwaarden of een beperkte garantieduur tevens tot de mogelijkheden behoren. Ook is voorstelbaar dat [gedaagde] de risico’s van de gevolgen van het gebruik van slecht riet heeft afgedekt door middel van een (aansprakelijkheids)verzekering en/of dat hij op grond van de koopovereenkomst op zijn beurt regres heeft op zijn rietleverancier. [gedaagde] heeft daarover niets gesteld, zodat niet uitgesloten kan worden dat die wegen voor [gedaagde] openstaan.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat artikel 11.3 van de algemene voorwaarden, omtrent de uitsluiting van de garantie op de kwaliteit van het gebruikte riet, onredelijk bezwarend is en dat [eiser] op grond van artikel 6:233 sub a jo. 6:237 sub f BW terecht de buitengerechtelijke vernietiging van het beding heeft ingeroepen.
De vraag of de algemene voorwaarden al dan niet ter hand zijn gesteld, behoeft voor de beoordeling van het geschil geen bespreking meer.