ECLI:NL:RBROT:2019:8923

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
10/730106-17 99/000738-37
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in complexe zedenzaken met bijzondere zorgbehoeften

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2019 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde, die een gevangenisstraf van 36 maanden had gekregen. De veroordeelde, geboren in Marokko en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, kwam in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 21 oktober 2019. Echter, het Openbaar Ministerie diende op 20 september 2019 een vordering in tot uitstel van deze invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen, onderbouwd door rapporten van Reclassering Nederland en een advies van de inrichting waar de veroordeelde verblijft.

Tijdens de openbare terechtzitting op 8 oktober 2019 werd de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. O. Albayrak. De officier van justitie, mr. E. van Veen, was telefonisch aanwezig. De rechtbank constateerde dat er geen geschikte zorg- en woonvormen beschikbaar waren voor de veroordeelde, die een complexe zorgbehoefte had, waaronder 24-uurs zorg. De reclassering had geadviseerd tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, omdat er geen passende zorg kon worden geboden.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van het Openbaar Ministerie ontvankelijk was en dat het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling noodzakelijk was totdat er een geschikte plek beschikbaar was. De rechtbank heeft de vordering tot uitstel toegewezen en bepaald dat de voorwaardelijke invrijheidstelling met maximaal vier maanden wordt uitgesteld. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank ROtterdam
Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000738-37
Parketnummer: 10/730106-17
Datum uitspraak: 22 oktober 2019
Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] (Marokko) op [geboortedatum veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond – De IJssel,
locatie Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. O. Albayrak, advocaat te Rotterdam.

Opgelegde straf

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 26 oktober 2018 is aan de veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde komt in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling op
21 oktober 2019.

Vordering

Op 20 september 2019 heeft het Openbaar Ministerie een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde voor de duur van 120 dagen.
Bij de vordering is overgelegd het rapport d.d. 26 augustus 2019 van Reclassering Nederland (hierna ook: de reclassering) en het advies d.d. 19 augustus 2019 van de inrichting waar de veroordeelde verblijft (hierna ook: VI advies). Op 19 september 2019 is er een aanvullend reclasseringsrapport verschenen.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek van de zaak heeft plaatsgevonden op de openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman, is gehoord. De officier van justitie mr. E. van Veen is telefonisch gehoord, aangezien zij niet bij de terechtzitting aanwezig kon zijn omdat zij vast zat in de trein en het er naar uit zag dat dat nog geruime tijd zou duren. Aangezien geen andere officier van justitie in Dordrecht beschikbaar was heeft de zitting met instemming van de raadsman zonder aanwezigheid van de officier plaatsgehad. Ter terechtzitting zijn aanwezig mevrouw [naam 1] , als reclasseringswerker en de heer [naam 2] , als unitmanager. Beiden zijn verbonden aan Reclassering Nederland.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De veroordeelde en de raadsman hebben verzocht de duur van het uitstel te beperken tot
drie maanden. Daartoe is aangevoerd dat het kennelijk lastig is om een begeleid wonen traject voor de veroordeelde te starten, omdat de veroordeelde nergens geplaatst kan worden. De raadsman heeft zelf onderzoek gedaan naar een passende plek voor de veroordeelde, maar ook hij heeft die niet kunnen vinden. De veroordeelde heeft 24 uur per dag zorg nodig. Het enige denkbare is dat de veroordeelde terug gaat naar zijn moeder, maar dat wil hij zelf niet. Hij wil geen contact meer met zijn familie. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat de reclassering heeft geadviseerd tot uitstel van drie maanden.

OntvankelijkheidHet Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering tijdig is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond bevat waarop zij berust.

Beoordeling

De VI adviezen d.d. 19 augustus 2019 respectievelijk 26 augustus 2019 van de penitentiaire inrichting en de reclassering houden in dat VI wordt geadviseerd met bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden zijn de meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij Fivoor, begeleid wonen/maatschappelijke opvang (intensieve 24 uurs zorg bij een beschermde woonvorm), inspanningsverplichting tot het krijgen van dagbesteding/onderwijs/een vast inkomen/een vaste woon- of verblijfplaats en deelname aan het CoSa traject.
In het aanvullende rapport van de reclassering d.d. 19 september 2019 wordt gemeld dat het nog niet gelukt is passende zorg voor de veroordeelde in een beschermde woonvorm te realiseren. Daarom adviseert de reclassering uitstel van de VI-periode zolang er geen passende beschermde woonvorm met (ambulante) forensische zorg voorhanden is. De casus van de veroordeelde is complex en de instellingen kennen moeite aangaande het kunnen bieden van passende zorg. Tot op heden ontvangt de reclassering enkel afwijzingen om de reden dat de veroordeelde een zedendader betreft, het delict zeer gewelddadig is en de reclassering de risico’s gezien de ontkennende houding van de veroordeelde inzake huidig delict en het afwezige delictpatroon niet concreet kan inschatten. Daarnaast is het zoeken naar een geschikte woonvorm gecompliceerd vanwege het ontbreken van zorgprognoses, het feit dat de veroordeelde een taalachterstand heeft en een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis kent. Er zijn lange wachtlijsten aangaande beschermde woonvormen. De reclassering vindt het belangrijk om na te gaan of het eerder opgestelde plan van aanpak/advies (nog) uitvoerbaar blijkt.
Uit de genoemde adviezen en het verhandelde ter zitting is duidelijk naar voren gekomen dat de ten aanzien van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde geadviseerde voorwaarden, waaronder plaatsing in een beschermde woonvorm met (ambulante) forensische zorg, noodzakelijk zijn om risicovoorkomend te kunnen werken bij voorwaardelijke invrijheidstelling Veroordeelde is bereid zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden, maar er is nog geen plek bij een instelling voor beschermd wonen voor hem beschikbaar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde moet worden uitgesteld tot er voor veroordeelde een plaats in een dergelijke instelling beschikbaar is. De rechtbank is van oordeel dat een uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een termijn van 120 dagen, zoals door de officier van justitie gevorderd, daarvoor reëel is. In het geval er al eerder invulling kan worden gegeven aan de geadviseerde voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, dan kan de officier van justitie uiteraard besluiten de voorwaardelijke invrijheidstelling eerder dan na de 120 dagen van dit uitstel te laten ingaan. Gelet op het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:

wijst toe de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt uitgesteld met een termijn van
(maximaal) vier maanden.
Deze beslissing is genomen door
mr. G.M. Munnichs, voorzitter,
en mrs. I.W.M. Laurijssens en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.W.J. Cramer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.