7.1.2.Beoordeling
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen overigens ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 1 juli 2005 koopt de verdachte zonder hypotheek een woning aan de [adres 2] te Rotterdam voor een bedrag van € 193.000,- kosten koper. Op 18 oktober 2006 verkoopt hij deze woning met gesloten beurzen aan medeverdachte [naam medeverdachte] voor een bedrag van € 170.000,- vrij op naam. Op 30 september 2014 wordt deze woning verkocht voor een bedrag van € 183.000,- kosten koper.
Op 30 december 2014 koopt [naam medeverdachte] een woning aan de [adres 1] te Rotterdam voor een bedrag van € 350.000,- kosten koper. Kort voor de aankoop van de woning aan de [adres 1] te Rotterdam heeft [naam medeverdachte] van vier personen schenkingen ontvangen, onder meer van haar dochters en de broer van de verdachte, terwijl een van die dochters en de broer van de verdachte niet over voldoende eigen vermogen beschikten om die schenkingen te kunnen doen. Ter zitting heeft de verdachte verklaard drie van de vier schenkingen te hebben gefinancierd, voor een totaalbedrag van € 85.000,-.
De woning aan de [adres 1] te Rotterdam is verbouwd voor een totaalbedrag van
€ 109.690,80. Bij de doorzoeking in de tuin van die woning is in een pot met tuinaarde een envelop met 31 geldbiljetten van € 500,- aangetroffen, derhalve een geldbedrag van
€ 15.500,-.
Verder blijkt uit bankmutaties van de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 4 april 2018 dat er op zijn bankrekeningen contante stortingen zijn gedaan voor een totaalbedrag van € 156.010,- en dat er contante opnamen zijn geweest voor een totaalbedrag van € 58.800,-.
De vraag die voorligt, is of de verdachte, door te handelen als hierboven vastgesteld, zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Juridisch kader
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Bij toetsing door de rechter dienen de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
In deze zaak kan geen brondelict worden vastgesteld waaruit het ten laste gelegde vermogen afkomstig zou zijn. Om toch vast te stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, moet worden beoordeeld of de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de rechtbank de zogenoemde witwastypologieën. In deze zaak acht de rechtbank het volgende van belang.
Ad 1; antecedenten
De verdachte is in het verleden tweemaal veroordeeld in verband met hennepteelt. Het is een feit van algemene bekendheid dat daarmee veel geld wordt verdiend.
Verder is hij op 17 april 2014 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden voor btw-fraude gepleegd in de periode van
1 november 1998 tot en met 31 mei 2005. Blijkens het arrest heeft de verdachte de belastingdienst benadeeld door valse administratieve gegevens van zijn bedrijven (waaronder [naam bedrijf 1] ) via zijn boekhouder aan de belastingdienst ter beschikking te stellen en op grond daarvan teruggave van omzetbelasting te vragen. Verdachte fingeerde daartoe onder meer door transacties en daarop gebaseerde btw door valse in- en verkoopfacturen te vervaardigen. In het arrest is onder meer overwogen dat de verdachte zich uitsluitend bezig hield met een ‘papieren’ handel. Uit dien hoofde had de verdachte op 22 december 2012 een schuld aan de Belastingdienst voor een bedrag van
€ 966.686,-
Ad. 2; aankoop woningen
Voor de aankoop van de woning aan de [adres 2] te Rotterdam is geen hypotheek afgesloten. De koopsom is betaald vanaf een bankrekening die voornamelijk is gevoed met bijschrijvingen met in de omschrijving “ [naam bedrijf 1] ”, hetgeen gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opmerkelijk is.
De woning is door de verdachte om niet aan [naam medeverdachte] overgedragen. Het is een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar ertoe strekt die eigendom te verhullen (ECLI:NL:HR:2012:BU7335). De gang van zaken rondom de aankoop van de woning aan de [adres 1] te Rotterdam is eveneens ongebruikelijk. De verdachte heeft verklaard dat hij de woning heeft aangekocht op naam van [naam medeverdachte] en dat hij drie van de vier daarvoor benodigde schenkingen aan [naam medeverdachte] heeft gefinancierd voor een totaalbedrag van € 85.000,-. Hij maakte het geld over naar de betrokkenen en zij hebben het geld vervolgens als schenking op de bankrekening van [naam medeverdachte] gestort. Voor de aankoop van deze woning is wederom geen hypotheek afgesloten. Dat is opmerkelijk aangezien de verdachte met zijn onderneming ” [naam bedrijf 1] ” een belastingschuld heeft van bijna 1 miljoen euro.
Ad 3; verbouwing woning [adres 3] te Rotterdam.
In die woning hebben verbouwingen plaatsgevonden waarvoor de kosten volgens in de woning en in een opslag-unit van Shurgard aangetroffen contant betaalde facturen in de periode 2015 tot en met 2017 in ieder geval € 39.762,92 bedroegen. Voorts zijn er ten behoeve van de verbouwing per bank bedragen betaald van € 39.038,18. Het bruto inkomen van de verdachte bedroeg in die periode in totaal € 43.532,- Aldus staan deze uitgaven niet in verhouding tot het inkomen van de verdachte.
Ad 4; contant geld in de woning
In de woning aan de [adres 3] te Rotterdam is een geldbedrag van € 15.500,- aangetroffen. Dit geld was verborgen in een pvc-buis in een pot gevuld met tuinaarde. Het voorhanden hebben en bewaren van dergelijke grote geldbedragen in een woning is ongebruikelijk, mede omdat het gepaard gaat met veiligheidsrisico’s. De bereidheid om dat risico te lopen duidt op de wens om de herkomst van het geld te verbergen. Het geld was verdeeld in 31 coupures van € 500,-. Dat zijn geen gangbare coupures en het is een feit van algemene bekendheid dat deze coupures veelal in het criminele circuit worden gebruikt.
Ad 5; contante stortingen en opnamen op bankrekening
Verder is gebleken dat de verdachte grote contante stortingen en contante opnamen op en van zijn bankrekeningen heeft gedaan. Dat is opmerkelijk aangezien het saldo van die bankrekeningen zonder die contante stortingen niet voldoende was om alle uitgaven te kunnen doen. Bovendien is het voorhanden hebben van grote contante bedragen bij uitstek kenmerkend voor witwaspraktijken. In het legale economische verkeer is dat niet gebruikelijk, omdat het voorhanden hebben en fysieke vervoer van grote hoeveelheden contant geld aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt.
Ad 6; brief verdachte aan zijn dochter
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is het ook op zijn minst opvallend te noemen dat de verdachte op 10 november 2015 een brief aan zijn dochter heeft verzonden waarin hij uiteenzette dat hij een woning op haar naam heeft gezet in verband met invallen door de FIOD en dat de woning waarin zij woont en de inrichting daarvan door hem zijn betaald met btw-fraude en drugsgeld.
Op grond van het voorgaande is het vermoeden gerechtvaardigd dat de onder 1 ten laste gelegde voorwerpen en bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Verklaring verdachte
Van de verdachte mag vervolgens verwacht worden dat hij een concrete, min of meer verifieerbare verklaring aflegt over de herkomst van het vermogen, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verdachte heeft in eerste instantie geweigerd een verklaring af te leggen en heeft een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Uiteindelijk heeft hij verklaard dat hij de woning aan de [adres 2] en de woning aan de [adres 3] heeft gefinancierd met opbrengsten uit zijn onderneming “ [naam bedrijf 1] ”.
De FIOD heeft naar aanleiding daarvan nader onderzoek gedaan en komt tot de conclusie dat de verdachte de aankoop van het appartement aan de [adres 2] te Rotterdam vermoedelijk heeft betaald met geld afkomstig van ten onrechte terugontvangen omzetbelasting via zijn ondernemingen [naam bedrijf 1] , [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] . Aangezien volgens de verklaringen van de verdachte de aankoop en verbouwingen van het pand aan de [adres 1] te Rotterdam met geld van de verkoop van de woning aan de [adres 2] en met geld verdiend met zijn ondernemingen is gefinancierd, geldt hiervoor vermoedelijk hetzelfde. Aan die conclusie ligt mede ten grondslag het gegeven dat het Hof Arnhem-Leeuwarden in zijn meergenoemde arrest van 17 april 2014 heeft geoordeeld dat de verdachte zich uitsluitend bezighield met een ‘papieren’ handel. De rechtbank betrekt deze vaststelling in haar overwegingen en passeert daarbij het verweer van de verdediging dat deze zinsnede niet kan worden gebruikt voor het bewijs omdat zij is opgenomen in de strafmotivering en de rechtbank niet beschikt over het onderliggende dossier van die strafzaak. Artikel 344 lid 1 onder 1 Sv bevat immers geen bepaling waaruit een dergelijke beperking voortvloeit.
De verdachte heeft naar aanleiding van de uitkomsten van voornoemd onderzoek van de FIOD verklaard dat hij, naast de ten onrechte ontvangen omzetbelasting, ook
legaleinkomsten uit de onderneming “ [naam bedrijf 1] ” heeft verkregen. Dit is evenwel naar het oordeel van de rechtbank geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring op basis waarvan het Openbaar Ministerie (nader) onderzoek zou moeten doen. Weliswaar heeft de verdachte diverse stukken overgelegd waaruit zou moeten blijken dat hij dan wel zijn onderneming “ [naam bedrijf 1] ” door de jaren heen heeft kunnen beschikken over (ruim) € 400.000 aan legaal vermogen, maar in die berekening wordt vermogen uit 1994/1996 en 2005 bij elkaar opgeteld zonder de geldstromen uit de tussenliggende periode inzichtelijk te maken. De verdachte heeft bovendien geenszins inzichtelijk gemaakt hoe hij aan dit vermogen is gekomen en hoe de overgelegde stukken zich verhouden tot de hiervoor aangehaalde overwegingen in het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden over de (uitsluitend) ‘papieren’ handel die de verdachte met “ [naam bedrijf 1] ” dreef en tot het bedrag van (bijna) een miljoen euro dat hij daarmee zou hebben verdiend. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in het bijzonder bovengenoemde veroordeling vanwege het drijven van een uitsluitend ‘papieren’ handel en de twee veroordelingen voor hennepteelt, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte hoogst onwaarschijnlijk. Daar komt nog bij dat zelfs indien de verdachte een gedeelte van zijn vermogen legaal zou hebben verkregen, dit geen afbreuk doet aan een bewezenverklaring ter zake van witwassen omdat zijn vermogen dan als gevolg van vermenging in zijn geheel uit misdrijf afkomstig wordt geacht.
Bovengenoemde vermenging is ook opgetreden ten aanzien van de vierde schenking, het geldbedrag van € 40.000 door [naam] aan [naam medeverdachte] waarmee de woning aan de [adres 3] mede is gefinancierd. Hoewel niet is komen vast te staan dat dit geldbedrag een criminele herkomst heeft, wordt dit geldbedrag dus wel meegenomen in de bewezenverklaring.
Kortom, de verklaring van de verdachte kan geen tegenwicht bieden tegen voormeld vermoeden van witwassen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde voorwerp en de geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Gewoonte
Gelet op het feit dat de verdachte gedurende langere periode steeds opnieuw de criminele herkomst van geldbedragen heeft verhuld en het geld heeft aangewend voor de aankoop van meerdere objecten, is sprake van gewoontewitwassen.
Medeplegen
Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op basis waarvan kan worden geoordeeld dat dit gewoontewitwassen samen met (een) ander(en) heeft plaatsgevonden. De verdachte zal van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.