In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerende zaakbelastingen (OZB) die aan eiseres, gebruiker van een winkelpand en bijbehorend parkeerterrein, zijn opgelegd. De aanslag voor het jaar 2017 bedroeg € 1.848,04, gebaseerd op een WOZ-waarde van € 1.421.000,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder, de directeur van de Gemeentebelastingen Drechtsteden.
Tijdens de zitting op 14 november 2018 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven de objectafbakening van de onroerende zaak inzichtelijk te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, bestaande uit een winkelruimte en een parkeerterrein, als een samenstel moet worden beschouwd, waarbij zowel geografische als juridische aspecten van belang zijn. De rechtbank oordeelde dat de verkoopprijs en huurprijs in het kader van de 'sale and lease back'-constructie niet de beste indicatie vormen voor de WOZ-waarde, omdat deze niet op de vrije markt zijn tot stand gekomen.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, omdat de vastgestelde WOZ-waarde van € 1.421.000,- niet te hoog was. Verweerder moet het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden, maar er zijn geen proceskosten aan verweerder opgelegd, aangezien eiseres niet in haar belangen is geschaad door het motiveringsgebrek van het bestreden besluit.