ECLI:NL:RBROT:2019:945

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
C/10/534687 / HA ZA 17-876
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adviesrelatie en informatieplicht van belastingadviseur bij verlies uit aanmerkelijk belang

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2019, gaat het om een geschil tussen [eiser 1] en [eiser 2] (hierna: eisers) en Deloitte Belastingadviseurs B.V. (hierna: gedaagden) over de informatieplicht van de belastingadviseur. Eisers vorderen een schadevergoeding van € 49.091,- van Deloitte Belastingadviseurs, omdat zij menen dat de adviseur hen niet adequaat heeft geïnformeerd over de mogelijkheden om belastingvoordeel te behalen met een verlies uit aanmerkelijk belang dat in 2005 was ontstaan. Dit verlies was ontstaan door de verkoop van aandelen in een vennootschap aan hun persoonlijke holding. De rechtbank oordeelt dat Deloitte Belastingadviseurs niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen. De rechtbank stelt vast dat de adviseur niet verplicht was om alle mogelijke fiscale faciliteiten te bespreken, maar zich mocht beperken tot de relevante mogelijkheden. De rechtbank concludeert dat het niet aannemelijk is dat Deloitte Belastingadviseurs had moeten voorzien dat eisers gebruik zouden willen maken van de belastingkorting in box 1. De vordering van eisers wordt afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/534687 / HA ZA 17-876
Vonnis van 23 januari 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te Breda,
2.
[eiser 2],
wonende te Breda,
eisers,
advocaat mr. N.W.M. van den Heuvel te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DELOITTE BELASTINGADVISEURS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2.
[gedaagde],
wonende te Panningen,
gedaagden,
advocaat mr. M.H.S. Verhoeven te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en Deloitte Belastingadviseurs c.s. genoemd worden. Als eisers afzonderlijk bedoeld worden, worden zij aangeduid als [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] . Gedaagden zullen afzonderlijk Deloitte Belastingadviseurs en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 31 augustus 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord van Deloitte Belastingadviseurs c.s. met producties;
  • de brief van de rechtbank van 22 november 2017, waarbij partijen zijn opgeroepen voor de comparitie van 17 april 2018;
  • het proces-verbaal van de op 17 april 2018 gehouden comparitie van partijen;
  • de bij gelegenheid van de comparitie door de advocaten van partijen overgelegde spreekaantekeningen;
  • de brief van 16 mei 2018 met opmerkingen van [eiser 2] c.s. over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Deloitte Belastingadviseurs is onderdeel van Deloitte, een internationale groep van financiële dienstverleners. [gedaagde] was als belastingadviseur in dienst van Deloitte Belastingadviseurs.
2.2.
Sinds 2001 verzorgde Deloitte Belastingadviseurs de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 2] . Na het huwelijk van [eiser 2] met [eiser 2] , werden sinds 2004 ook de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 2] door Deloitte Belastingadviseurs verzorgd. Tot 2008 verrichtte [gedaagde] deze werkzaamheden. Vanaf 2008 heeft eerst [naam 1] deze werkzaamheden overgenomen en nadien [naam 2] (beiden werkzaam bij Deloitte Belastingadviseurs).
2.3.
[eiser 2] is jurist en heeft tot 2003 als bedrijfsjurist in loondienst gewerkt. Vanaf 2003 heeft hij als zelfstandig bedrijfsjurist op projectbasis gewerkt. Daarnaast heeft [eiser 2] vanaf 2004 samen met anderen via Molen Management & Consultancy International B.V. consultancydiensten verleend.
2.4.
[eiser 2] heeft in 2004 haar opleiding tot neuroloog afgerond en is sindsdien werkzaam als neuroloog.
2.5.
[eiser 2] was 100% aandeelhouder van zijn persoonlijke holdingvennootschap Pangka B.V. Pangka B.V. werd door [eiser 2] gebruikt om zijn activiteiten in onder te brengen die geen juridische dienstverleningen waren en die niet vielen binnen het werkgebied van Molen Management & Consultancy International B.V. In 2015 is besloten Pangka B.V. te liquideren.
2.6.
[eiser 2] bezat een belang van 20,83% van de aandelen in het kapitaal van Gloss Property Limited (hierna: GPL), een vennootschap naar het recht van de Britse Maagdeneilanden. Toen [eiser 2] in 2001 na een verblijf in het buitenland weer naar Nederland verhuisde is de waarde van deze aandelen vastgesteld op € 670.000,-.
2.7.
In 2005 is bij [eiser 2] een verlies uit aanmerkelijk belang (hierna: het verlies uit aanmerkelijk belang) van € 258.289,- ontstaan door de verkoop aan Pangka B.V. van de onder 2.6 genoemde aandelen van [eiser 2] in GPL voor een bedrag van USD 495.000 (omgerekend € 411.711,-).
2.8.
Op basis van artikel 4.49 lid 1 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) kon [eiser 2] het in 2.7 genoemde verlies uit aanmerkelijk belang verrekenen met eventuele winsten die hij in andere jaren zou maken uit hoofde van door hem gehouden deelnemingen. Dit levert een verlaging van het belastbaar inkomen in box 2 op. Het laatste jaar waarin winsten uit aanmerkelijk belang konden worden verrekend met het verlies uit 2005 was 2014.
2.9.
Artikel 4.53 lid 1 Wet IB geeft de mogelijkheid om een nog niet verrekend verlies uit aanmerkelijk belang om te zetten in een belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang. Dit levert een verlaging op van het belastbaar inkomen in box 1. De belastingkorting bedraagt 25% van het nog niet verrekende verlies. Voorwaarde voor toepassing van deze regeling is dat gedurende enige jaren voorafgaande aan de korting geen sprake meer mag zijn van een aanmerkelijk belang.
2.10.
Op basis van artikel 2.17 Wet IB kan een verlies uit aanmerkelijk belang (gedeeltelijk) worden toegerekend aan de echtgenote. Toerekening dient te geschieden in de aangifte over het jaar waarin het verlies uit aanmerkelijk belang is ontstaan en kan worden gewijzigd zolang de aanslag niet definitief is geworden. Het in 2.7 genoemde (verlies uit) aanmerkelijk belang is in de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 2] c.s. over 2005 volledig toegerekend aan [eiser 2] . De aangifte van [eiser 2] over 2005 werd in 2007 definitief, de aangifte van [eiser 2] over 2005 in 2008.
2.11.
Een bij het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2005 van [eiser 2] behorend, door Deloitte Belastingadviseurs c.s. opgemaakt fiscaal rapport luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

BOX 2 Inkomen uit aanmerkelijk belangsoorten aandelen die in 2005 tot het aanmerkelijk belang behoorden: aantal
Aandelen Pangka B.V. 400.000
Vervreemdingsprijs uit aanmerkelijk belang
Overdrachtsprijs bij verkoop aanmerkelijk belang € 411.711
Verkrijgingsprijs
€ 670.000
-258.289
Uw deel van het voordeel uit aanmerkelijk belang -258.289”
2.12.
Een bij het aangiftebiljet inkomstenbelasting 2005 van [eiser 2] behorend, door Deloitte Belastingadviseurs c.s. opgemaakt fiscaal rapport, luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

BOX 2 Inkomen uit aanmerkelijk belangsoorten aandelen die in 2005 tot het aanmerkelijk belang behoorden: aantal
Aandelen Pangka B.V. 400.000
Vervreemdingsprijs uit aanmerkelijk belang
Overdrachtsprijs bij verkoop aanmerkelijk belang € 411.711
Verkrijgingsprijs
€ 670.000
-258.289
Uw deel van het voordeel uit aanmerkelijk belang 0”
2.13.
Een e-mail bericht van 27 oktober 2005 van [eiser 2] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Beste [naam 3] ,
Ik heb twee scenario’s uitgewerkt in verband met de aandelen Gloss Properties Limited, te weten:
Scenario I: de aandelen houden in prive;
Scenario II: de aandelen verkopen aan Pangka BV (al dan niet met deelnemingsvrijstelling)
(…)
Ik zal je bellen om door de scenario’ste gaan
(…)”
2.14.
Op 17 juni 2013 heeft [eiser 2] [gedaagde] een e-mailbericht gestuurd met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
“In bijlage een door mij opgesteld memo inzake “box 2”.
Mag ik jou vragen hiernaar te kijken en mij, zonder wetenschappelijke verhandeling, jouw visie te geven.”
In het bijgaande “memo” is onder andere het volgende opgenomen:
(…)
“Ik wil graag mijn huidige box 2 situatie met jullie beschouwen in het licht van een aantal mogelijke transacties.
Uiteindelijk doel is dat Pangka schoon wordt, met het oog op ofwel toekomstige transacties, ofwel een (snelle) liquidatie.
(…)
3. Schuiven met box 2
Kunnen [eiser 2] en ik schuiven met het compensabele verlies in box 2.
Ik neem aan van wel. In de “aanvullende toelichting aanmerkelijk belang 2012” van de belastingdienst lees ik het volgende: Als u heel 2012 een fiscale partner hebt, kunt u alleen het verlies verrekenen dat u in uw aangifte aan uzelf toerekent.
Dit punt is van belang aangezien het met het oog op een toekomstige tax credit wegens het compensabele verlies handig kan zijn een deel van het verlies (en dus de tax credit) aan [eiser 2] te doen toekomen.
4. TimingMet het oog op de planning is tenslotte van belang
a. Tot wanneer het compensabele verlies box 2 staat (en dus gecompenseerd kan worden of, met uitblijven daarvan, de tax credit aangevraagd kan worden); en
b. Hoe lang men een tax credit mag aanwenden.
Uit de administratie haal ik dat het compensabel verlies box 2 is ontstaan in 2006.
Ik heb dus volgens mij tot 2015 de tijd voor een verrekening respectievelijk verrekening van de tax credit.
Aangezien de tax credit indien aangevraagd in 2013 in 2015 zal worden toegepast zijn we nu nog op tijd.
Tot zover mijn observaties.
Graag ontvang ik jullie beider proactische input.
(…)”
2.15.
Pangka B.V. heeft als gevolg van een deal met de Belastingdienst in 2016 een belastingvoordeel van € 13.623 in box 2 gerealiseerd, waarbij Pangka B.V. achteraf in het boekjaar 2014 een dividenduitkering aan [eiser 2] heeft gedaan, waardoor een gedeelte van het verlies uit aanmerkelijk belang (alsnog) kon worden verrekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 2] c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Deloitte Belastingadviseurs c.s. te veroordelen tot betaling van € 49.091,-, vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2007, althans vanaf 23 februari 2017, althans vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling voorts van Deloitte Belastingadviseurs c.s. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Deloitte Belastingadviseurs c.s. voert verweer. Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering van [eiser 2] c.s., met veroordeling van [eiser 2] c.s., bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en in de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Dit geschil gaat in de kern om het volgende. Deloitte Belastingadviseurs c.s., en in het bijzonder de destijds daar werkzame [gedaagde] , heeft sinds 2001 de aangiften inkomstenbelasting voor [eiser 2] en vanaf 2004 tevens de aangiften inkomstenbelasting van [eiser 2] verzorgd. In 2005 is bij [eiser 2] een verlies uit aanmerkelijk belang ontstaan door de verkoop van aandelen in GPL aan Pangka B.V. Dit verlies kon op twee manieren een belastingvoordeel opleveren voor [eiser 2] c.s., te weten (kort weergegeven) door (a) verrekening van het verlies met uitkeringen die [eiser 2] uit zijn deelnemingen zou ontvangen, hetgeen tot belastingverlaging in box 2 zou leiden voor [eiser 2] (zie 2.8 hierboven) of (b) door omzetting van het verlies in een belastingkorting van 25% in box 1 (zie 2.9 hierboven).
4.2.
[eiser 2] c.s. verwijt Deloitte Belastingadviseurs c.s. dat hij [eiser 2] c.s. in het kader van de tussen hen bestaande adviesrelatie niet deugdelijk heeft voorgelicht over de mogelijkheden voor het behalen van belastingvoordeel met het verlies uit aanmerkelijk belang. Had Deloitte Belastingadviseurs c.s. dat wel gedaan dan had [eiser 2] c.s. er voor gekozen het verlies uit aanmerkelijk belang toe te rekenen aan [eiser 2] en gebruik gemaakt van de mogelijkheid van belastingkorting genoemd in artikel 4:53 lid 1 Wet IB. [eiser 2] c.s. voert aan dat in de belastingaangifte van 2005 het verlies uit aanmerkelijk belang zonder overleg volledig is toegerekend aan [eiser 2] . Op grond van de Wet IB was het evenwel ook mogelijk om dit verlies (geheel of ten dele) toe te rekenen aan [eiser 2] . Volgens [eiser 2] c.s. heeft Deloitte Belastingadviseurs c.s. hem niet tijdig geïnformeerd over die mogelijkheid. [eiser 2] c.s. stelt voorts dat Deloitte Belastingadviseurs c.s. hem niet heeft geïnformeerd over de vervaltermijnen en wachttermijn geldende voor de in 4.1. genoemde manieren van het verkrijgen van belastingvoordeel. Deloitte Belastingadviseurs c.s. heeft daarmee volgens [eiser 2] c.s. onzorgvuldig gehandeld bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hiermee is Deloitte Belastingadviseurs c.s. toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, en ex artikel 6:74 BW schadeplichtig jegens [eiser 2] c.s. Subsidiair is volgens [eiser 2] c.s. sprake van onrechtmatig handelen van Deloitte Belastingadviseurs c.s. [eiser 2] c.s. houdt [gedaagde] op grond van artikel 7:404 juncto 6:162 BW als uitvoerder van de opdracht persoonlijk hoofdelijk aansprakelijk voor zijn schade.
4.3.
Deloitte Belastingadviseurs c.s. betwist dat de overeenkomst die tussen partijen bestond Deloitte Belastingadviseurs c.s. ertoe noopte [eiser 2] c.s. te informeren als door hem wordt bepleit. Volgens Deloitte Belastingadviseurs c.s. bestond zijn opdracht eruit om de aangiften inkomstenbelasting te verzorgen. Het in algemene zin verstrekken van fiscale adviezen maakte geen onderdeel uit van die opdracht, ook niet in het kader van de zakelijke activiteiten die [eiser 2] via zijn eigen vennootschappen of door hem gehouden beleggingen verrichtte. Deloitte Belastingadviseurs c.s. voert in dat kader aan dat hij ook niet betrokken is geweest bij het opzetten van de constructie waarbij het verlies uit aanmerkelijk belang is gecreëerd. Daarbij was een andere adviseur van [eiser 2] c.s. betrokken.
4.4.
De rechtbank overweegt het volgende.
In artikel 7:400 BW is de overeenkomst van opdracht omschreven. De inhoud van de opdracht wordt in de eerste plaats bepaald door wat tussen opdrachtgever en opdrachtnemer is overeengekomen over de te verrichten werkzaamheden. De inhoud van de opdracht wordt nader ingevuld door de verplichting van de opdrachtnemer om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen (artikel 7:401 BW). Voor een belastingadviseur houdt dat in dat gehandeld moet worden zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in het gegeven geval te werk zou zijn gegaan. Wat in het concrete geval de gehoudenheid om als goed opdrachtnemer te handelen meebrengt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.5.
Tussen partijen staat - als onbetwist door Deloitte Belastingadviseurs c.s. gesteld - vast dat [eiser 2] voor fiscaal advies met betrekking tot zijn vennootschappen gebruik maakte van een andere fiscalist. Deloitte Belastingadviseurs c.s. was echter wel op de hoogte van het feit dat [eiser 1] een aanmerkelijk belang had in die vennootschappen en van het in 2005 ontstane verlies uit aanmerkelijk belang (zie 2.11 hierboven); die kennis was ook noodzakelijk bij het invullen van de aangiften inkomstenbelasting. Deloitte Belastingadviseurs c.s. heeft bovendien - in het kader van de aangiften inkomstenbelasting - in 2005 geadviseerd over de gevolgen van verkoop van de aandelen in GPL (zie 2.13 hierboven). Uit het voorgaande volgt dat de stelling van Deloitte Belastingadviseurs c.s. dat het adviseren over de aanmerkelijk belang positie van [eiser 2] - voor zover eerstgenoemde daarmee bedoelde dat hij geen aandacht hoefde te hebben voor de toerekening daarvan - niet gevolgd kan worden. Van een redelijk bekwaam en handelende belastingadviseur mag worden verwacht dat hij ook spontaan - op basis van de hem bekende fiscale situatie van zijn cliënt - adviseert over de keuzemogelijkheden met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting of individuele posten daarop. Dit is overigens ook in lijn met hetgeen [gedaagde] ter zitting heeft verklaard; namelijk dat de verdeling van een verlies uit aanmerkelijk belang een onderwerp is dat bespreking behoeft.
4.6.
De in 4.5 genoemde spontane informatieplicht gaat echter niet zo ver dat de belastingadviseur daarbij alle eventualiteiten in aanmerking hoeft te nemen. Hij mag zich beperken tot het geven van een advies waarin de in het specifieke geval in aanmerking komende fiscale mogelijkheden zijn omschreven en hij behoeft niet te wijzen op fiscale faciliteiten die weliswaar in theorie van toepassing zouden kunnen zijn doch waarvan redelijkerwijs valt uit te sluiten dat zij in de gegeven omstandigheden voor toepassing in aanmerking komen. (zie ECLI:NL:HR:2009:BH2624). De vraag die zich dan voordoet is of Deloitte Belastingadviseurs c.s. had moeten voorzien dat [eiser 2] c.s. gebruik zou willen, en kunnen, maken van de onder 2.9 beschreven belastingkorting in box 1. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Zij heeft daartoe het volgende in aanmerking genomen.
4.7.
Deloitte Belastingadviseurs c.s. heeft aangevoerd dat in 2008 de liquidatie van de deelnemingen van [eiser 2] niet aan de orde was, waardoor de realisatie van een belastingkorting in box 1 ook niet reëel was. Daarnaast verwachtte [eiser 2] volgens Deloitte Belastingadviseurs c.s. met zijn deelnemingen winsten te kunnen realiseren, welke winsten vervolgens op basis van artikel 4:49 lid 1 Wet IB over een aantal jaren in box 2 verrekend konden worden met het verlies uit aanmerkelijk belang. Deloitte Belastingadviseurs c.s. wijst er daarbij onder andere op dat [eiser 2] destijds meermaals (telefonisch) aan Deloitte Belastingadviseurs c.s. kenbaar heeft gemaakt in de (nabije) toekomst met zijn deelnemingen aanzienlijke winsten te kunnen genereren.
4.8.
[eiser 2] c.s. heeft aangegeven dat het verlies uit aanmerkelijk belang niet gecreëerd is in de verwachting dat hij in de toekomst winsten zou genereren uit zijn ondernemingen. De gedachte achter de transactie waarbij dat verlies ontstond was dat GPL een door haar aan haar aandeelhouders verstrekte lening op enig moment zou kwijtschelden, hetgeen zou kwalificeren als dividenduitkering. Die uitkering zou dan met het verlies uit aanmerkelijk belang kunnen worden verrekend. [eiser 2] heeft aangegeven dat het verlies uit aanmerkelijk belang veel groter was dan dividenduitkeringen die mogelijk in de toekomst zouden volgen. De (telefonische) gesprekken waaraan Deloitte Belastingadviseurs c.s. refereert waren slechts korte telefonische contacten in het kader van de aangiften, over bijvoorbeeld de timing, waarbij de plannen van [eiser 2] mogelijk wel aan de orde zijn gekomen, maar niet met het oog op het verlies uit aanmerkelijk belang. Er was sprake van “een praatje pot”, aldus [eiser 2] c.s. Ten aanzien van Pangka B.V. heeft [eiser 2] c.s. verklaard dat er geen reden was waarom die vennootschap niet uiterlijk in 2012 geliquideerd had kunnen worden, zodat nog van de mogelijkheid van een belastingkorting in box 1 gebruik gemaakt had kunnen worden.
4.9.
Wat er echter ook zij van die door [eiser 2] c.s. geschetste, en kennelijk volgens hem in 2005 dan wel 2008 al aanwezige verwachtingen en bedoelingen, voor een toerekenbare tekortkoming van Deloitte Belastingadviseurs c.s. is vereist dat ook hij destijds van die verwachtingen en bedoelingen op de hoogte was of daarop bedacht had moeten zijn. Uitgangspunt is daarbij dat Deloitte Belastingadviseurs c.s. in het kader van de advisering over de aangiften inkomstenbelasting voor wat betreft de structuur en het beleid ten aanzien van de deelnemingen in beginsel uit mocht gaan van de hem door [eiser 2] c.s. daarover verschafte informatie. Dit was mogelijk anders geweest indien Deloitte Belastingadviseurs c.s. ook de belastingadviseur van Pangka B.V. was geweest, maar naar onbetwist door Deloitte Belastingadviseurs c.s. is gesteld had die vennootschap een andere, vaste, fiscalist, die [eiser 2] eveneens voorzag van fiscaal advies met betrekking tot zijn vennootschappen en beleggingen. Wat er ook zij van de waarde die Deloitte Belastingadviseurs c.s. mocht hechten aan de mededelingen die [eiser 2] over zijn deelnemingen deed in de door [eiser 2] c.s. als “praatje pot” aangemerkte gesprekken, daaruit hoefde Deloitte Belastingadviseurs c.s. in elk geval niet af te leiden dat die deelnemingen weinig opleverden of dat er mogelijk sprake was van beëindiging daarvan.
4.10.
Gezien hetgeen hiervoor onder 4.9 is opgemerkt en in het licht van hetgeen Deloitte Belastingadviseurs c.s. heeft aangevoerd als zijn begrip van het doel van het creëren van het verlies uit aanmerkelijk belang, had het op de weg van [eiser 2] c.s. gelegen om te stellen dat Deloitte Belastingadviseurs c.s. in 2005 (althans voor 2008) wist of had moeten weten dat het verlies uit aanmerkelijk belang groter was dan de opbrengsten uit deelnemingen die naar verwachting zouden volgen, en dat liquidatie van Pangka B.V. in de nabije toekomst tot de reële mogelijkheden behoorde. Dit heeft [eiser 2] c.s. niet gesteld. Hij heeft evenmin - opnieuw in het licht van hetgeen door Deloitte Belastingadviseurs c.s. is aangevoerd - (voldoende) gemotiveerd waarom Deloitte Belastingadviseurs c.s. op die omstandigheden bedacht had moeten zijn.
4.11.
De conclusie van het voorgaande is dat niet is gebleken dat Deloitte Belastingadviseurs c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen - voortvloeiend uit de overeenkomst van opdracht met [eiser 2] c.s. - noch onrechtmatig heeft gehandeld, door het in de aangiften toerekenen van het verlies uit aanmerkelijk belang aan [eiser 2] en niet te wijzen op de mogelijkheid van belastingkorting op basis van artikel 4.53 lid 1 Wet IB.
4.12.
Voor wat betreft het gestelde ontbreken van informatie over de vervaltermijnen en wachttermijn opgenomen in de artikelen 4.49 en 4.53 van de Wet IB, overweegt de rechtbank dat - voor zover er op Deloitte Belastingadviseurs c.s. een verplichting rustte om [eiser 2] c.s. erop te wijzen dat de mogelijkheid tot verrekening van artikel 4.49 lid 1 een vervaltermijn kende, heeft te gelden dat niet gebleken is dat het door Deloitte Belastingadviseurs c.s. niet voldoen aan die verplichting in het onderhavige geval heeft geleid tot schade, nu er - anders dan de dividenduitkering door Pangka B.V. in 2014 (zie 2.15 hierboven) - in de relevante periode geen winsten uit deelnemingen zijn behaald. Ter comparitie heeft [eiser 2] c.s. overigens ook verklaard dat het verwijt dat [eiser 2] c.s. Deloitte Belastingadviseurs c.s. maakt niet is dat [eiser 2] c.s. de verrekeningsmogelijkheid in box 2 is ontnomen. Voor wat betreft de in artikel 4.53 lid 1 Wet IB genoemde termijn overweegt de rechtbank dat nu Deloitte Belastingadviseurs c.s. [eiser 2] c.s. niet op de kortingsregeling van dat artikel had hoeven wijzen, hem ook niet verweten kan worden niet op de betreffende termijn te hebben gewezen. Toen Deloitte Belastingadviseurs c.s. middels het memo uit 2013 (zie 2.14 hierboven) op de hoogte raakte van de mogelijke wens van [eiser 2] c.s. om gebruik te maken van die regeling was dat niet meer mogelijk, zodat ook indien er naar aanleiding van de ontvangst van dat memo een informatieplicht voor Deloitte Belastingadviseurs c.s. zou zijn ontstaan, het niet voldoen daaraan niet heeft kunnen leiden tot de gestelde schade.
4.13.
De vordering van [eiser 2] c.s. zal dan ook worden afgewezen.
4.14.
[eiser 2] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot op €1.924,- aan door Deloitte Belastingadviseurs c.s. betaald vastrecht en op € 1.788,- aan salaris voor de advocaat van Deloitte Belastingadviseurs c.s. (gebaseerd op twee punten van liquidatietarief IV à € 894,- per punt), in totaal derhalve € 3.712,-. De door Deloitte Belastingadviseurs c.s. gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vordering van [eiser 2] c.s. af;
5.2.
veroordeelt [eiser 2] c.s. in de tot aan deze uitspraak aan de zijde van Deloitte Belastingadviseurs c.s. gevallen proceskosten, vastgesteld op
€ 3.712,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser 2] c.s. tot vergoeding van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser 2] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en in tegenwoordigheid van mr. S. Lankhaar, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019.
1861/2221