ECLI:NL:RBROT:2020:10158

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
C/10/593540 / KG ZA 20-266 (voorlopige voorziening) C/10/593541 / FA RK 20-1913 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en voorlopige voorziening tegen verlenging huisverbod met betrekking tot verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening en in de hoofdzaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. Roos, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. I. Plaisier, waarbij een huisverbod is opgelegd. Dit huisverbod was aanvankelijk opgelegd op 8 maart 2020 en verlengd op 18 maart 2020. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er nog geen reële aanvang van hulpverlening is geweest die gericht is op gedragsverandering van verzoeker, waardoor er geen indicatie is dat het gevaar is afgenomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen, gezien de ernst van de situatie en het gevaar voor de veiligheid van anderen. Het beroep van verzoeker is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/593540 / KG ZA 20-266 (voorlopige voorziening)
C/10/593541 / FA RK 20-1913 (beroep)
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 maart 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
gemachtigde mr. N. Roos,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. I. Plaisier,
in welke zaak belanghebbenden zijn:
[naam moeder], de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
en
[naam broer], de broer,
wonende te [woonplaats broer] .
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 8 maart 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker, voor de duur van tien dagen.
Bij aanvullend besluit van 9 maart 2020 heeft verweerder het besluit gewijzigd in die zin dat de naam van de moeder is verbeterd en het contactverbod is uitgebreid naar de broer van verzoeker.
Bij mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 13 maart 2020 is het beroep van verzoeker tegen voormeld huisverbod ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Het hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is bij uitspraak van 17 maart 2020 ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen, tot 5 april 2020 19:27 uur.
Bij brief van 19 maart 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Met toestemming van partijen heeft de voorzieningenrechter overeenkomstig artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft.
Overwegingen

1.Weergave bestreden besluit en verzoek en beroep

1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de werking van het huisverbod en het contactverbod op te schorten.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.

2.Kortsluiten met verzoek voorlopige voorziening

2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3.
Spoedeisend belang
Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
4.
Beoordeling gronden
4.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
4.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar nog blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Voor zover nog blijkt van dat gevaar, is verweerder bevoegd het huisverbod voort te laten duren. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, gebruik kan en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
4.3.
Met de uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2020 is de oplegging van het huisverbod en het bestaan van gevaar zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wth of een vermoeden daarvan vast komen te staan, zodat de beoordeling van de voorzieningenrechter zich beperkt tot beoordeling van de vraag of het gevaar niet langer bestaat.
Omdat er nog geen sprake is van een reële aanvang van hulpverlening die ziet op gedragsverandering bij verzoeker is er ook nog geen indicatie voor het vermoeden dat het gevaar is afgenomen. Er is sprake van een complexe situatie waarbij verweerder veel overleg heeft gevoerd met verschillende partijen. Er is een verkennend onderzoek gaande in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz). Op advies van de triagemedewerker in samenspraak met de Reclassering is verzoeker aangemeld bij Antes, maar er zijn wachtlijsten. Het is positief dat verzoeker nu aangeeft open te staan voor vrijwillige hulpverlening, maar in het verleden is gebleken dat verzoeker hieraan onvoldoende meewerkt. De afgelopen twaalf jaar heeft verzoeker in verschillende klinieken en instellingen gezeten in verband met zijn agressie- en verslavingsproblematiek. Tijdens deze opnames ging het tijdelijk beter, maar zodra hij weer naar huis ging, ging het al vrij snel weer mis, omdat verzoeker zijn medicatie niet meer gebruikte. Ook heeft er gelet op de complexe problematiek en het feit dat in het verleden is gebleken dat er geen oplossingen zijn, geen systeemgesprek met alle betrokkenen samen plaatsgevonden. Op dit moment is er geen zicht op opnamemogelijkheden voor verzoeker. Wel heeft de casemanager aangegeven tijdens de verlenging van het huisverbod onverminderd te blijven inzetten op het tot stand brengen van een passend hulpverleningsaanbod.
Gelet hierop was verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen.
4.4.
Verzoeker voert aan dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid omdat hij een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en voorts dat het bestreden besluit onevenredig is omdat verweerder gebruik had kunnen maken van een minder ingrijpend en doelmatiger instrument, te weten de Wvggz.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Uit het bestreden besluit blijkt genoegzaam dat verweerder alle belangen heeft meegewogen, ook die van verzoeker. Ook heeft verweerder de mentale problemen van verzoeker meegewogen. Verweerder heeft in redelijkheid de belangen van achterblijvers bij rust en veiligheid mogen laten prevaleren boven het belang van verzoeker bij terugkeer in de woning en herstel van contact met achterblijvers. Daarbij is verzoeker tot op heden op kosten van verweerder in een hotel geplaatst en zal dit verblijf indien nodig met twee weken worden verlengd.
Ten aanzien van de evenredigheid van het bestreden besluit heeft de Afdeling al in haar uitspraak van 17 maart 2020 geoordeeld dat niet is gebleken dat de situatie van verzoeker van dien aard was dat verweerder in plaats van zijn bevoegdheden op grond van de Wth, zijn bevoegdheden op grond van de Wvggz kon en moest toepassen. Het doel van de Wth is het creëren van rust en veiligheid en het bieden van hulp. De voorzieningenrechter constateert dat hierop vol wordt ingezet door verweerder, maar dat de hulpverlening tot op heden nog niet tot stand is gekomen, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.3.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid het huisverbod te verlengen.
4.5.
Verzoeker voert ten slotte aan dat verweerder de noodzaak om het contactverbod met zijn broer te verlengen onvoldoende heeft gemotiveerd en dat het bestreden besluit om die reden een ongerechtvaardigde inmenging oplevert in het recht op family life als bedoeld in artikel 8 EVRM. Indien en voor zover verzoeker in dit verband betwist dat sprake is geweest van gevaar ten aanzien van zijn broer, kan deze beroepsgrond in deze procedure niet meer aan de orde komen, omdat het gevaar in rechte vaststaat. Het enkele feit dat de casemanager de broer van verzoeker op 10 maart 2020 voor het laatst heeft gesproken en hem daarna niet meer heeft kunnen bereiken, brengt niet zonder meer met zich dat de situatie ten aanzien van de broer zou zijn gewijzigd. De stukken bieden daarvoor geen enkel aanknopingspunt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder de verlenging van het contactverbod met de broer van verzoeker genoegzaam heeft gemotiveerd.
Voortduren van het huisverbod
4.6.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die ertoe zouden moeten leiden dat het huisverbod zou moeten worden opgeheven. De situatie zowel ten tijde van het nemen van het bestreden besluit als nu is ongewijzigd en het gevaar is nog onverminderd aanwezig.
4.7.
Het beroep is ongegrond. Omdat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak heeft gedaan in de hoofdzaak, brengt dit mee dat verzoeker geen belang meer heeft bij een uitspraak op zijn verzoek om voorlopige voorziening, zodat dit verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

5.Beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart het beroep ongegrond;
5.2.
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
5.3.
wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, en door deze en mr. S. Stolk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2020.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: