ECLI:NL:RBROT:2020:10452
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van geleverde goederen en wettelijke handelsrente
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, handelend onder de naam [naam bedrijf 1], en gedaagden, voormalig vennoten van de vennootschap onder firma [naam bedrijf 2]. Eiser heeft gedaagden gedagvaard wegens een vordering tot betaling van € 1.208,35, die voortvloeit uit de levering van goederen. Eiser heeft bewijs geleverd van de levering door middel van een vrachtbrief en een factuur, waaruit blijkt dat de goederen op 28 oktober 2015 zijn besteld en geleverd. Gedaagden hebben de stelling van eiser niet betwist dat de goederen zijn ontvangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de goederen zijn geleverd en heeft de vordering van eiser toegewezen. Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op wettelijke handelsrente vanaf de factuurdatum, welke door de kantonrechter is toegewezen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen omtrent verzuim. Gedaagden zijn hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 580,83 aan verschotten en € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde afgewezen.