In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in een incident waarbij de besloten vennootschap Rotterdam World Gateway B.V. (RWG) zich onbevoegd verklaard wilde zien om kennis te nemen van de vorderingen van E.O.C. Onderlinge Schepenverzekering U.A. (E.O.C. c.s.). RWG stelde dat er een arbitragebeding van toepassing was, gebaseerd op de algemene voorwaarden van de Vereniging van Rotterdamse Terminal Operators (VRTO-voorwaarden), die in de correspondentie tussen partijen herhaaldelijk waren ingeroepen. E.O.C. c.s. betwistte echter de toepasselijkheid van dit arbitraal beding en stelde dat er geen contractuele relatie bestond tussen hen en RWG.
De rechtbank oordeelde dat de herhaalde verwijzingen naar de VRTO-voorwaarden in de e-mails onvoldoende waren om een arbitrageovereenkomst te vestigen, vooral omdat er geen expliciete overeenkomst was gesloten tussen partijen. De rechtbank benadrukte dat voor de toepasselijkheid van een arbitraal beding een contractuele relatie vereist is, en dat de correspondentie tussen partijen niet de bedoeling had om een dergelijke relatie te creëren. De rechtbank wees de vordering van RWG af en veroordeelde hen in de proceskosten van het incident.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en expliciete overeenkomsten bij het vaststellen van arbitragebedingen, vooral in situaties waar partijen geen contractuele relatie hebben. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van E.O.C. c.s. niet onder het arbitraal beding vielen, en dat RWG in de kosten van het incident moest worden veroordeeld.