ECLI:NL:RBROT:2020:1065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
10/102411-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot doodslag met verminderd toerekeningsvatbaarheid en noodweer verweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn vader op 25 mei 2018 meerdere malen met een mes in de nek heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag, waarbij het beroep op noodweer en noodweerexces is verworpen. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege narcistische persoonlijkheidstrekken en een kwetsbaar psychisch evenwicht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank oordeelde dat er geen noodweersituatie was, omdat de verdachte niet adequaat had gehandeld ter verdediging van zijn moeder, en dat de verdachte willens en wetens de kans op de dood van zijn vader had aanvaard door hem in de hals te steken. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de context van de gezinsdynamiek, en heeft bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met zijn ouders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/102411-18
Datum uitspraak: 24 januari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. J. Berkouwer, advocaat te Vlaardingen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis van de officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een toezicht door de reclassering met meldplicht, opname in een instelling voor begeleid wonen en een contactverbod met zijn vader, zo lang dat de reclassering dat nodig acht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat er geen sprake is geweest van opzet gericht op zwaar lichamelijk letsel of de dood van het slachtoffer, ook niet in voorwaardelijke zin. Nu het dossier geen (FARR-)verklaring bevat over de ernst van het letsel van het slachtoffer, kan niet worden vastgesteld tot welk gevolg de messteek in de nek had kunnen leiden. Daarnaast heeft de verdachte niet de intentie gehad zijn vader letsel toe te brengen en wilde hij hem enkel stoppen in zijn aanval.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
Op 25 mei 2018 komen verbalisanten op een melding af en treffen in een woning in Rotterdam een man met steekwonden in zijn nek aan. Deze man, de vader van de verdachte, verklaart dat zijn zoon hem de verwondingen heeft toegebracht. Hij wil geen aangifte doen en weigert toestemming te geven voor het opvragen van zijn medische gegevens. Hij staat het wel toe dat de verbalisant ter plaatse een foto van zijn verwondingen neemt. De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting bekend zijn vader meerdere keren met een mes in de hals- en schouderstreek te hebben gestoken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer, zijn vader, met een knipmes met lemmet van circa 5 centimeter, in de hals- en nekstreek heeft gestoken. Op foto 1 van de fotobijlage behorende bij het proces-verbaal van bevindingen met nummer [procesverbaalnummer] zijn vijf wonden in de halsstreek en drie wonden op de schouder van het slachtoffer zichtbaar. In de nek bevinden zich vitale delen van de bloedsomloop, waaronder de halsslagader naar de hersenen. Door een mes te pakken en daarmee in de nek te steken, was de kans aanmerkelijk dat de halsslagader zou worden geraakt en dat het slachtoffer ten gevolge van acuut en hevig bloedverlies zou zijn komen te overlijden. Door op de wijze te handelen als hij heeft gedaan, heeft de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg aanvaard. Dat de halsslagader niet is geraakt, is enkel te danken geweest aan gelukkige omstandigheden en niet aan de verdachte. Dat zoals verdachte ter zitting heeft verklaard met zodanige zelfbeheersing heeft gestoken om geen ernstige verwondingen te veroorzaken, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank is hiermee van oordeel dat de verdachte door zo te handelen het voorwaardelijk opzet op het overlijden van het slachtoffer heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 mei 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen, (telkens) met een mes in de
hals en de schouder van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid van het feit en van de verdachte: noodweer(exces) verweer

5.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging doet een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces vanwege het wederrechtelijk handelen van de vader van de verdachte richting zijn moeder. De verdachte dacht dat zijn vader zijn moeder mishandelde, hij zag bloed op haar hoofd, en zij was niet in staat om zichzelf te verdedigen. Op dat moment ontstond een noodweersituatie waarin de verdachte genoodzaakt was zijn moeder te verdedigen.
5.1.2.
Standpunt van de officier van justitie
Er is voor de verdachte geen noodweersituatie ontstaan. Uit de wisselend afgelegde verklaringen van de in de woning aanwezige personen blijkt onvoldoende duidelijk dat de vader van de verdachte diens moeder mishandelde. Vast staat wel dat de verdachte door zijn vader werd aangevallen en dat verdachte uit de situatie is weggegaan, naar zijn kamer, maar weer terug kwam met een mes. Toen hij daarop zijn vader aanviel, nam de verdachte de aanval over en daarmee kan er geen sprake zijn van een noodweersituatie.
5.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Strafbaarheid van het feit: noodweer
De rechtbank stelt voorop dat aan een verdachte die heeft gehandeld ter verdediging, onder omstandigheden een beroep op noodweer kan toekomen, zijnde een rechtvaardigingsgrond als omschreven in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Voor een geslaagd beroep op noodweer is om te beginnen vereist dat kan worden gesproken van een zogenaamde ‘noodweersituatie’. In dat geval moet sprake zijn van een ‘ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding’ van enig in de wet genoemd specifiek rechtsgoed, namelijk ‘lijf, eerbaarheid of goed’, waartegen verdediging voor de verdachte noodzakelijk is. Om deze noodzakelijke verdediging vervolgens straffeloos te doen zijn, dient de verdediging voorts ‘geboden’, oftewel proportioneel te zijn. Worden de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, in die zin dat aan alle voornoemde eisen wordt voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis, dan komt de schulduitsluitingsgrond noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in beeld.
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de moeder van de verdachte door zijn vader werd aangevallen en dat de verdachte bloed op het hoofd van zijn moeder heeft gezien. Er was dan ook sprake van een noodweersituatie waarin de verdachte
op dat momentin had mogen grijpen om zijn moeder te verdedigen. Echter, in plaats van in te grijpen is de verdachte naar zijn slaapkamer gegaan om zijn telefoon te pakken en is hij de situatie gaan filmen. Voor zover er sprake was van een noodweersituatie, heeft de verdachte op dat moment niet gehandeld ter verdediging van zijn moeder.
Ook daarna is er geweest geen situatie geweest waarin de verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een aanval van zijn vader. Toen zijn vader het filmen zag, pakte hij de telefoon van de verdachte af en gooide hij deze richting de gang. De verdachte is naar de gang gelopen, heeft zijn telefoon gepakt en is met zijn telefoon naar zijn slaapkamer gelopen. In zijn slaapkamer heeft de verdachte een mes bij zich gestoken. Vervolgens hoorde de verdachte zijn vader aan komen en deed de deur open. Hij zag zijn vader naar zijn eigen slaapkamer gaan. Vervolgens kwam de vader van de verdachte terug en ging de ruzie verder. Er ontstond een gevecht tussen de vader en de verdachte. De verdachte sloeg zijn vader op enig moment tijdens dat gevecht met een vuistslag tegen de grond. De verdachte heeft toen het mes gepakt en heeft daarmee zijn vader in zijn hals en schouder gestoken.
Hieruit volgt dat er een ruzie is ontstaan tussen de verdachte en zijn vader die is uitgelopen op een gevecht, waarin zowel de verdachte als de vader een aandeel hadden. Uit dit gevecht kan niet de conclusie getrokken worden dat door de verdachte verdedigend is opgetreden (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 26 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:108). Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Nu er ook geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het feit strafbaar en levert dit op:
poging tot doodslag
Strafbaarheid van de verdachte: noodweerexces
De rechtbank heeft het bestaan van een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk geacht, zodat ook van noodweerexces geen sprake kan zijn. Er zijn ook overigens geen overige feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van zijn vader. Toen hij met zijn vader in een ruzie en daaropvolgend een gevecht verwikkeld raakte en zijn vader tijdens dat gevecht op de grond terechtkwam, heeft de verdachte hem meerdere keren in de hals- en schouderstreek gestoken. Het is niet aan de verdachte te danken dat zijn vader enkel hechtingen nodig heeft gehad om deze verwondingen te behandelen en dat het niet erger is afgelopen. Hoewel de rechtbank oog heeft voor de context waarin het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden, te weten de spanningen binnen het gezin, waarbij sprake lijkt te zijn van geestelijke en fysieke mishandelingen door het slachtoffer van de overige gezinsleden, rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet recent is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
6.3.2.
Rapportages
Psycholoog drs. W.J.L. Landerheeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 7 september 2018. Dit rapport houdt - voor zover van belang - onder meer het volgende in.
Er is sprake van narcistische persoonlijkheidstrekken, maar vanwege de onvoldoende uitgerijpte persoonlijkheid (en de mogelijkheden tot een positieve wending), is het te voorbarig om reeds te spreken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Verder is er sprake van een gebrekkige agressieregulatie en van ouder-kind relatieproblematiek.
Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde bestonden de bovengenoemde stoornis en relatieproblematiek en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene beïnvloed.
Op basis van de narcistische persoonlijkheidstrekken was de verdachte gevoelig voor de krenking, de kritiek en afwijzing van zijn vader die voorafgingen aan het tenlastegelegde. Vanwege de weinig uitgerijpte persoonlijkheid heeft hij moeite om zijn eigen koers in het leven te bepalen en afstand te kunnen houden van de problematische relatie tussen zijn ouders. Als gevolg van de gebrekkige agressieregulatie was de verdachte niet in staat om de agressieve gevoelens ten aanzien van zijn vader op een adequate wijze te uiten en heeft hij bij het tenlastegelegde op een impulsieve en ondoordachte wijze uiting aan deze gevoelens gegeven.
Er wordt geadviseerd het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Op basis van de narcistische (en onrijpe) persoonlijkheidstrekken heeft de verdachte een kwetsbaar psychisch evenwicht en heeft hij minder mogelijkheden gehad om spanning te hanteren. Hij was emotioneel overspoeld en hij heeft (als gevolg van de gebrekkige agressieregulatie) eerder op een impulsieve, agressieve wijze gereageerd dan de gemiddelde persoon.
Het risico op recidive wordt laag tot matig geschat. Als beschermende functies in de persoonlijkheid en het functioneren kunnen genoemd worden dat de verdachte een gemiddelde intelligentie heeft. Daarnaast heeft hij levensdoelen en vrije tijdsbesteding. Ook is de verdachte gemotiveerd voor een behandeling. De mogelijkheid tot het verkrijgen van hulpverlening en toezicht dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen. De hulpverlening en toezicht zal de verdachte ondersteunen bij het geven van een positieve wending aan zijn leven en zijn verdere ontwikkeling. Dit zal het voorkomen van recidive bevorderen.
Het is van belang dat de verdachte een behandeling krijgt ten aanzien van de agressieregulatie, de emotieregulatie en de impulscontrole. Hiernaast is het van belang dat hij een behandeling krijgt om zijn identiteit verder vorm te geven en de ontwikkeling van de persoonlijkheid op een positieve wijze te bevorderen. Ten behoeve van de behandeling zou kunnen worden overwogen om de verdachte te verwijzen naar een forensische polikliniek, zoals De Waag. Naar verwachting zal de behandeling circa een jaar duren. Aangezien er sprake is van ouder-kind relatieproblematiek, is het van belang dat zowel de moeder als de vader van de verdachte worden uitgenodigd om (in meer of mindere mate) aan de behandeling deel te nemen. Een reclasseringscontact kan dienen om recidive te voorkomen en om de continuering van de behandeling te ondersteunen. Een (deel van de) straf zou voorwaardelijk gesteld kunnen worden met als bijzondere voorwaarden de bovengenoemde behandelintenties.
Reclassering Nederlandheeft een rapport opgemaakt over de verdachte d.d. 22 november 2019. Dit rapport houdt - voor zover van belang - het volgende in.
Verloop van het toezicht
De verdachte is een 27 jarige man die sinds juni 2018 bekend is bij de reclassering in het kader van het toezicht op de schorsing van de voorlopige hechtenis in de onderhavige zaak. Sinds de start van het toezicht is er door de reclassering voornamelijk ingezet op de criminogene factoren: het toeleiding naar behandeling, huisvesting in de vorm van uit het ouderlijk huis gaan en het vinden van een dagbesteding. De verdachte is uit vrijwillige beweging in behandeling bij de forensische polikliniek van Fivoor om over de ‘onrust in zijn hoofd’ te praten en is - om zijn uitkering te behouden - gestart met de dagbesteding bij het project SchoonSchip via de Gemeente Rotterdam. Zijn behandelaar bij Fivoor constateert een floride psychotisch beeld en hij ziet dit als de belangrijkste delict gerelateerde factor en voorspeller van mogelijk toekomstig geweld.
Door de onrust in zijn hoofd, ervaart de verdachte zijn moeder in de huidige thuissituatie als zeer belemmerend. Zijn behandelaar acht zijn ideeën over moeder waanachtig en niet gebaseerd op de werkelijkheid. Medicatie zou mogelijk beschermend kunnen werken om de psychische toestand te stabiliseren. De verdachte heeft hier echter geen inzicht in en wil geen medicatie gebruiken. Hij ervaart geen lijdensdruk van de psychische onstabiliteit en legt de problemen die hij ervaart veelvuldig bij een ander neer. Om de onrustige thuissituatie, waarbij moeder en betrokkene op gespannen voet samenleven, te doorbreken is de verdachte op vrijwillige basis toegeleid naar de begeleide woonvorm de Blink 1 van Fivoor. Hier is hij in augustus 2019 geplaatst. De spanning en stress die hij ervaart met moeder neemt af en hij doet het goed bij de Blink en vindt de plek de eerste weken prettig. Echter heeft verdachte aangegeven terug naar zijn moeder te gaan, ongeacht of zij het hier mee eens is. Hij wil vanuit daar gaan solliciteren voor betaald werk en op een zelfstandige woning gaan reageren. De betrokken instanties schatten in dat betrokkene nu niet de vaardigheden heeft om dit te bewerkstelligen. De instanties schatten in dat een woontraject met begeleiding de juiste opbouw kent om zodoende zijn autonomie en vaardigheden te vergroten en om uiteindelijk wel zelfstandig te kunnen gaan wonen. Verdachte blijft bij zijn standpunt. Hij wil terug naar zijn moeder en dat staat te gebeuren ook, aldus hijzelf. Uit contact met moeder blijkt dat zij onwelwillend tegenover deze wens staat. Zij geeft aan dat hij welkom is als visite, maar niet meer om te wonen. Ze benoemt dat de spanning destijds te hoog opliep, hij toe wilde werken naar zelfstandigheid en dat ze bang is voor een escalatie in de toekomst. Ook nu verdachte tijdens zijn verblijf op de Blink op visite komt bij zijn moeder, lopen de gemoederen nog wel eens hoog op waarbij escalatie op de loer ligt.
Opvallend is dat de verdachte gedurende het traject bij de Blink zijn dagbestedingsplek bij project SchoonSchip via Gemeente Rotterdam is kwijtgeraakt, omdat hij psychisch dusdanig onstabiel was dat hij met verschillende andere deelnemers van het project in conflict kwam. Bij vrijwel alle conflicten legt de verdachte de schuld buiten zichzelf.
Er kan voor nu niet gesproken worden van continuïteit in het traject van de verdachte en het risicomanagement kan niet worden gewaarborgd. De kans op recidive en letselschade wordt hoog ingeschat. Naast de psychische onstabiliteit en het gebrek aan zelfinzicht is zijn houding om te eisen terug te gaan naar zijn ouderlijk huis, zonder dat moeder dit wil, zeer zorgelijk te noemen. Er wordt ingeschat dat de verdachte een gebrekkige controle op zijn impulsen heeft als het gaat om verwerken van tegenslagen. Daarnaast maakt moeder onderdeel uit van zijn waanbeelden. De kans op gewelddadig gedrag op korte termijn wordt niet uitgesloten. De reclassering acht het van belang dat de verdachte onder begeleiding bij een maatschappelijke instantie blijft en hulp krijgt bij de toeleiding naar zelfstandige huisvesting. Daarnaast is het noodzakelijk dat de verdachte behandeling geboden blijft krijgen gericht op zijn psychische onstabiliteit.
Reclassering Nederlandheeft een aanvullend rapport opgemaakt over de verdachte d.d. 20 december 2019. Dit rapport houdt - voor zover van belang - onder meer het volgende in.
Verloop van het toezicht
Op 4 december 2019 heeft een gesprek tussen de verdachte, zijn moeder, behandelaar en de reclassering plaatsgevonden waarin hem door moeder werd medegedeeld dat hij niet meer thuis mag komen wonen. Logeren, eten en op bezoek komen acht zij wel mogelijk. De reclassering zet overigens vraagtekens bij de wenselijkheid van soortgelijk contact, omdat de verdachte boos is op zijn moeder en wij niet kunnen inschatten of dit kan leiden tot delictgedrag naar moeder. Moeder zegt tijdens dit gesprek niet bang te zijn voor de verdachte en te weten dat hij haar niks aan zal doen, maar de reclassering durft hier niet zo stellig in te zijn. De reclassering en de betrokken instanties streven er naar om de verlofmomenten van de verdachte naar zijn moeder goed af te wegen en hierin weloverwogen te besluiten wel/geen goedkeuring te geven. Moeder en de gemoedstoestand van de verdachte zijn hierin leidend.
De periode na dit gesprek heeft de verdachte op meerdere momenten naar de reclassering en betrokken instanties laten weten dat zijn moeder ongeldige redenen heeft gegeven om hem niet terug in huis te nemen. Hij stelt dat hij hoopt dat de reclassering haar kan overtuigen om hem terug te nemen. Wanneer de reclassering hem uitlegt dat dit niet aan de reclassering is en de verdachte de keuze heeft om een begeleid woontraject aan te gaan of dakloos te worden, zegt hij het nog steeds oneens te zijn met de situatie. Verdachte lijkt zich afgewezen te voelen door zijn moeder, maar heeft wel toegezegd dat hij dan maar het begeleid woontraject doorzet.
Op 13 december 2019 is de verdachte naar een appartement van de Blink Fivoor verhuisd. In overleg met de reclassering is hij ook aangemeld voor een studio bij Stichting Care 2 Get There. Verdachte wil andere mogelijkheden van een begeleid woontraject onderzoeken en de reclassering zal hem hierin ondersteunen om te onderzoeken of er iets is waar de verdachte zich prettiger bij voelt en aansluit bij de hulpvragen van betrokkene. Verdachte wil meer zelfstandigheid en langdurig een vaste plek in plaats van telkens een fase door te lopen en daarmee een verhuizing te ondergaan, zoals bij de Blink het geval is. De reclassering schat in dat een eigen woonplek, ondanks dat verdachte het liefst bij zijn moeder is, een beschermende factor zal zijn.
Inschatting van de risico’s
Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering wijt dit aan de psychische instabiliteit, houding en maatschappelijke teloorgang van de verdachte. Er zal stringenter op deze leefgebieden moeten worden ingezet om deze te stabiliseren en de kans op recidive te verminderen.
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De verdachte heeft zich aan de gestelde voorwaarden gehouden en de verwachting is dat hij zich ook aan nieuwe bijzondere voorwaarden zal houden. Echter, zodra er geen stringent kader is, schat de reclassering in de dat verdachte adviezen vanuit de betrokken instanties niet op zal volgen.
Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. Zodra de verdachte overgaat tot agressie, is hij in staat gebleken fors geweld toe te kunnen passen.
Vervolg van het toezicht
De reclassering ziet mogelijkheden de reclasseringstoezicht voort te zetten, mits dit met toevoeging van de bijzondere voorwaarden zoals hieronder geadviseerd wordt gedaan. Op dit moment kan er niet worden gesproken van een continuïteit in het traject en het risicomanagement kan niet worden gewaarborgd. Naast de psychische instabiliteit en het gebrek aan zelfinzicht, is de houding van de verdachte om te eisen terug te gaan naar zijn ouderlijk huis zonder dat zijn moeder dit wil, zeer zorgelijk te noemen. Er wordt ingeschat dat de verdachte een gebrekkige controle op zijn impulsen heeft als het gaat om verwerken van tegenslagen. Daarnaast maakt de moeder van de verdachte deel uit van zijn waanbeelden. De kans op gewelddadig gedrag op korte termijn kan daarmee niet worden uitgesloten.
Het is van belang dat de verdachte meer stabiliteit krijgt op de leefgebieden, mee gaat werken aan een medicamenteuze behandeling, zijn problemen gaat (h)erkennen en de tijd neemt om hier intensief aan te werken. Maatschappelijke en psychische stabiliteit zijn hierin belangrijk om vooruitgang te boeken. Ook acht de reclassering het van belang dat de verdachte onder begeleiding bij een maatschappelijke instantie blijft en hulp krijgt bij de toeleiding naar zelfstandige huisvesting. Daarnaast is het noodzakelijk dat de verdachte behandeling gericht op zijn psychische instabiliteit aangeboden blijft krijgen. Het doel hiervan zal zijn het creëren van meer maatschappelijke en psychische stabiliteit om de kans op recidive te verminderen. Zodra de verdachte dit niet doet, zijn eigen plan trekt en zijn probleeminzicht beperkt blijft, schat de reclassering in dat het recidiverisico nog verder zal stijgen.
Advies
De reclassering adviseert de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke (gevangenis)straf met de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
­ een meldplicht bij de reclassering;
­ ambulante behandeling door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname van maximaal zeven weken en medicatie inname;
­ opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
­ een contactverbod met zijn vader, behoudens contact ten behoeve van de behandeling, onder begeleiding van professionele derden.
De reclassering adviseert de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren gezien het belang van een continuering van de huidige begeleiding. Indien deze niet wordt gecontinueerd, acht de reclassering de kans op delictgedrag groot.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapporten.
6.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psycholoog gedragen worden door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. De rechtbank ziet aanleiding naast een contactverbod met de vader van de verdachte, ook een contactverbod met zijn moeder op te leggen zolang de reclassering dit nodigt acht. Indien contact met vader of moeder nodig is ten behoeve van behandeling, mag dit uitsluitend onder begeleiding van professionele derden plaatsvinden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte van het voorwaardelijk strafdeel rekening houden met de gezinssituatie van de verdachte, waarin zijn moeder, zus en hijzelf regelmatig door zijn vader werden mishandeld, en met het eigen aandeel van zijn vader in de ruzie en daaropvolgende gevecht die tussen hen ontstond. Ook houdt de rechtbank rekening met het goed verlopen mediation gesprek tussen de verdachte en zijn vader en de afspraken die hierin zijn gemaakt. Vanwege het feit dat de verdachte vanaf het begin af aan bekennend heeft verklaard, zal de rechtbank daarnaast rekening houden met het tijdsverloop tussen 25 mei 2018 en de dag van de uitspraak. Gezien hetgeen hieronder onder punt 8 aan de orde komt, ziet de rechtbank geen aanleiding de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

7.In beslag genomen voorwerp

Het in beslag genomen mes zal worden verbeurd verklaard omdat het bewezen feit met behulp van dit voorwerp is begaan. Omdat het bezit van een dergelijk mes niet in strijd is met de wet, zal deze niet aan het verkeer worden onttrokken.

8.Opheffing geschorste bevel voorlopige hechtenis

Gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit en de duur van de op te leggen gevangenisstraf, zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte bij de uitspraak van het vonnis opheffen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot vijftien (15) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op drie (3) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij de reclassering. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. de veroordeelde laat zich behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de behandeling. In het geval van een terugval in middelengebruik of indien er zorgen bestaan omtrent het psychiatrisch toestandsbeeld van de veroordeelde, kan de reclassering een indicatie instelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor bijvoorbeeld crisisbehandeling, detoxificatie en/of stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
3. de veroordeelde zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Blink Fivoor of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze contact met zijn vader ( [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) en zijn moeder ( [naam] , geboren op [geboortedatum] ), zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod. Indien contact met zijn vader nodig is ten behoeve van behandeling, mag dit uitsluitend onder begeleiding van professionele derden plaatsvinden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf: het mes;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte (apart geminuteerd).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. drs. M.R. Moraal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 mei 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes in de
hals en/of de schouder van die [naam slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;