ECLI:NL:RBROT:2020:10973

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
10/741045-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 december 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en op dat moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De officier van justitie eiste vrijspraak voor het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit, met een gevangenisstraf van negen maanden. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel, omdat de verdachte eerder was veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool van hetzelfde merk. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van hetzelfde feit, omdat de feiten op verschillende data waren gepleegd en verwierp het verweer van de verdediging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het tweede feit wettig en overtuigend bewezen was, namelijk dat de verdachte op 14 november 2019 te Delft samen met een ander een vuurwapen voorhanden had. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van het voorhanden hebben van een vuurwapen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/741045-19
Datum uitspraak: 1 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit andere hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, huis van bewaring,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Loppé heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Standpunt verdediging
Op 28 september 2020 is de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een pistool van het merk FN model 1922 op 7 november 2019. Dat betreft hetzelfde wapen als het wapen op de tenlastelegging in de onderhavige zaak. Dit is een schending van het ne bis in idem-beginsel en het openbaar ministerie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
Beoordeling en conclusie
De jurisprudentie van de Hoge Raad inzake artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht komt er op neer, dat sprake is van “hetzelfde feit”, indien blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de dader, dat de strekking van het artikel meebrengt dat zij in de zin van deze bepaling als hetzelfde feit zijn aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak geen sprake van is. Niets wijst er op dat het wapen in de onderhavige zaak hetzelfde wapen is als waar de veroordeling van 28 september 2020 betrekking op heeft. Ook indien ervan uit zou worden gegaan dat het hetzelfde wapen betreft, is er geen sprake van een schending van het ne bis in idem-beginsel, aangezien de feiten op een andere datum zijn gepleegd en daarmee geen sprake is van een dubbele vervolging voor hetzelfde feitencomplex. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Het openbaar ministerie is ontvankelijk.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring feit 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 november 2019 te Delft tezamen en in vereniging met een ander, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN type 1922, kaliber 7,65 millimeter, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander een vuurwapen voorhanden gehad. Het wapen lag verstopt achter het dashboardkastje in een auto die door de verdachte werd bestuurd. De patroonhouder van het wapen was gevuld met munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 december 2019. Dit rapport houdt, kort weergegeven, het volgende in. De reclassering ziet een zorgelijk beeld als het om het delictverleden van de verdachte gaat. Omdat de verdachte ontkent en een positief beeld schetst over zijn leven, is het voor de reclassering niet mogelijk om een adequate inschatting van het gevaar op herhaling te maken en om te bepalen wat nodig is om het gevaar op herhaling te verminderen. Ook kan de reclassering geen advies geven over interventies of toezicht.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte geen straf op te leggen danwel geen straf die het reeds ondergane voorarrest te boven gaat, omdat hij op 28 september 2020 door de rechtbank Den Haag is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf wegens (onder meer) het voorhanden hebben van een vuurwapen. Onderhavige zaak had toen ook kunnen worden behandeld en had waarschijnlijk niet geleid tot een veel hogere straf dan de verdachte reeds is opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gezien de ernst van het feit niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor het enkele voorhanden hebben van een pistool een gevangenisstraf van drie maanden genoemd. Strafverzwarend in deze zaak acht de rechtbank dat de patroonhouder van het vuurwapen gevuld was met munitie en het vuurwapen binnen handbereik in een voertuig, op de openbare weg, is aangetroffen.
Dat de verdachte door onderhavige strafzaak wordt berecht voor een strafbaar feit dat is begaan vóór de genoemde eerdere veroordeling, doet aan de ernst van onderhavig feit niet af. Het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht noopt dan ook niet tot een andere uitkomst voor wat betreft de hoogte van de aan de verdachte op te leggen gevangenisstraf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.C. Franken, voorzitter,
mrs. J.C.M. Persoon en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2020.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 13 november 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [naam slachtoffer] getoond en/of voorgehouden, en/of (daarbij) die [naam slachtoffer] de woorden toegevoegd: "Je gaat eraan" en/of "Ik kan jou ook doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. hij op of omstreeks 14 november 2019 te Delft, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN type 1922, kaliber 7,65 millimeter, voorhanden heeft gehad.