ECLI:NL:RBROT:2020:11332

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
ROT 19/1959
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de boete opgelegd aan een bedrijf wegens overtreding van de Wet dieren en Verordening 1099/2009

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het bedrijf, eiseres, had een boete van € 2.500,- opgelegd gekregen wegens een overtreding van de Wet dieren. De toezichthouder van de NVWA constateerde dat bij het doden van kuikens niet voldoende maatregelen waren genomen om pijn, spanning of lijden te voorkomen. Tijdens een inspectie werd geconstateerd dat kuikens in een carrousel bovenop elkaar zaten, wat leidde tot het vallen van kuikens op de betonnen vloer. De rechtbank oordeelde dat de toezichthouder terecht had vastgesteld dat eiseres artikel 3 van Verordening 1099/2009 had overtreden, omdat de kuikens niet elke vermijdbare vorm van lijden was bespaard. Eiseres voerde aan dat de pijn en spanning onvermijdelijk waren, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat de boete niet onredelijk was, maar matigde deze tot € 2.250,- vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit met betrekking tot de hoogte van de boete. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres diende te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.J.G.G. Sluijter,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 14 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , directeur van eiseres. Beiden hebben de zitting bijgewoond via een Skype-beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam] , senior toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit: “Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. De bedrijfsexploitant heeft niet de noodzakelijke maatregelen genomen om te waarborgen dat dieren beschermd zijn tegen letsel en geen tekenen van pijn, angst of abnormaal gedrag vertonen.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, eerste lid en tweede lid, onder b en d, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden (Verordening 1099/2009).
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 13 februari 2018 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Tijdens mijn inspectie bevond ik mij in de aanvoerhal bij de carrousel. Daar zag ik dat de aanvoer van de levende kuikens van de transportband naar de carrousel erg groot was. Hierdoor kwam er tegelijkertijd een groot aantal kuikens in de carrousel terecht. De kuikens zaten bovenop elkaar in de carrousel. De carrousel zat zo vol dat de levende kuikens tot boven de rand van de carrousel kwamen. Doordat de kuikens bovenop elkaar zitten in een onstabiele situatie gaan de kuikens fladderen en bewegen om een eigen plekje te vinden in de carrousel. Echter doordat de carrousel zo vol zit lukt het de kuikens niet om een eigen plek te vinden. Door het fladderen en bewegen van de kuikens en doordat de bovenste kuikens boven de rand uitkomen vallen deze levende kuikens over de rand op de grond. Dit is een val van ongeveer een meter hoog. De kuikens belanden hierdoor op de betonnen vloer. De kuikens landden op hun poten maar ook op de zij/vleugels en ook op de rug. In de enkele minuten dat ik heb staan kijken vielen er zeker 10 kuikens over de rand op de betonnen vloer. Pas op het moment dat de aanhangers door hadden dat ik stond te kijken werd er geschreeuwd dat de toevoer naar de carrousel verminderd moest worden. De laatste man van de aanhangers heeft een hendel waarmee hij de toevoer kan controleren. Deze toevoer werd op dat moment verminderd waardoor de carrousel minder vol kwam te zitten en dit had tot gevolg dat er geen kuikens meer over de rand vielen. Uit mijn deskundigheid als dierenarts concludeer ik dat de kuikens in de beschreven situatie niet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden is bespaard. De exploitant had niet alle noodzakelijke maatregelen genomen om de kuikens te beschermen tegen letsel, daar kuikens van ongeveer een meter hoog op de betonnen vloer vielen.
3. Eiseres voert aan dat pijn, spanning of lijden bij het slachten onvermijdelijk is maar op grond van Verordening 1099/2009 dient te worden beperkt door de voorschriften van deze verordening na te leven en geoorloofde methoden optimaal toe te passen. Eiseres heeft eigen werkinstructies die in overleg met de NVWA tot stand zijn gekomen en door eiseres worden begrepen als een nadere uitwerking van wat moet worden verstaan onder het optimaal toepassen van geoorloofde middelen in het bedrijfsproces. De overtreding kan niet worden bewezen door een enkele verwijzing naar waargenomen pijn, spanning of lijden bij een dier. Er dient ook te worden onderbouwd dat toetsingskaders of werkinstructies niet zijn nageleefd dan wel niet resulteren in een optimale toepassing van geoorloofde methoden, alsmede dat de waargenomen pijn, spanning of lijden daardoor is veroorzaakt. Eiseres verwijst daarbij naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 24 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:500). Het afladen van de kuikens en via de carrousel aanhangen brengt op zich al spanning en/of lijden teweeg bij de dieren. Niet is bewezen dat het uit de carrousel vallen bij kuikens pijn veroorzaakt; dat is ook niet aannemelijk gezien de geringe hoogte en het natuurlijk gedrag van kuikens. Ook is niet bewezen of aannemelijk dat het uit de carrousel vallen en oprapen van de kuikens spanning of lijden toevoegt aan reeds bestaande spanning en lijden in dat deel van het productieproces. Eiseres voert verder aan dat sprake is van afwezigheid van alle schuld en verwijtbaarheid. Eiseres heeft met gedetailleerde werkinstructie en met aan het personeel verstrekte opleiding en toezicht op en begeleiding van hun functioneren alle zorg betracht die in redelijkheid van haar kan worden gevergd om incidenten als beschreven in het boetbesluit te voorkomen, aldus eiseres.
3.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (onder meer herhaald in de uitspraak van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:300) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
3.2.
In het rapport van bevindingen heeft toezichthouder voldoende duidelijk omschreven wat hij heeft geconstateerd en de rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De toezichthouder constateert een zeer volle carrousel waarbij kuikens boven op elkaar zaten en boven de rand uitkwamen en ziet zeker tien kuikens over de rand op de betonnen vloer vallen. Volgens de toezichthouder gaat het om een val van ongeveer een meter hoog en landen kuikens op hun poten maar ook op hun zij of vleugels.
De rechtbank ziet niet in dat het uit de carrousel vallen op een betonnen vloer geen extra pijn, spanning of lijden bij de kuikens heeft veroorzaakt. Dat kuikens elders in het slachtproces ook spanning of lijden ondervinden neemt niet weg dat op grond van Verordening 1099/2009 op de slachterij de plicht rust om daar waar mogelijk pijn, spanning of lijden bij de dieren te voorkomen. Zoals is beschreven in overweging 2 van de preambule van deze verordening moet pijn, spanning of lijden als vermijdbaar worden beschouwd indien bedrijfsexploitanten een van de voorschriften van deze verordening overtreden of indien zij weliswaar gebruikmaken van geoorloofde methoden, maar daarbij geen rekening houden met de optimale toepassing ervan met als gevolg dat zij door nalatigheid of bewust pijn, spanning of lijden bij de dieren veroorzaken. In het rapport van bevindingen ziet de toezichthouder in de volle carrousel de oorzaak van het op de grond vallen van de kuikens en ook schrijft de toezichthouder dat na vermindering van de toevoer de carrousel minder vol kwam te zitten waardoor er geen kuikens meer over de rand vielen. De stelling van eiseres dat sprake zou zijn van natuurlijk springgedrag van kuikens, dat niet is te voorkomen, kan de rechtbank dan ook niet volgen. Uit het rapport blijkt genoegzaam dat de door de kuikens ondervonden pijn, spanning of lijden vermeden had kunnen worden. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat eiseres artikel 3, eerste lid en tweede lid, onder b en d, van Verordening 1099/2009 heeft overtreden. Dat eiseres zorgdraagt voor werkinstructies en opleiding van haar personeel doet niet af aan de verwijtbaarheid, ook niet indien de overtreding het gevolg zou zijn van het niet naleven van instructies door haar personeel.
4. Eiseres voert ten aanzien van de hoogte van de boete aan dat de NVWA een nultolerantiebeleid voert op het bedrijf van eiseres; op elke overtreding volgt onherroepelijk een boetebesluit en een belangen- of evenredigheidsafweging ontbreekt. Volgens eiseres had verweerder in de omstandigheden van het geval aanleiding moeten zien om de boete te matigen.
4.1.
De wetgever heeft reeds een afweging gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Verordening 1099/2009 gediende doel - bescherming van het dierenwelzijn - staat voorop. De rechtbank acht de hoogte van de boete die hier geldt als zodanig niet onredelijk. Voorts heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan het boetebedrag moet worden gematigd. Dat door verweerder aan eiseres meerdere boetes zijn opgelegd voor allerlei overtredingen is geen reden om het gebruikelijke boetebedrag in deze zaak te verlagen; in iedere boetezaak afzonderlijk moet worden beoordeeld of de hoogte van de opgelegde boete evenredig is. Bovendien is gesteld noch gebleken dat eiseres door de hoeveelheid aan opgelegde boetes in financiële problemen is gekomen.
Voorts heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de boete te halveren op grond van artikel 2.3, aanhef en onder a, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, nu het dierenwelzijn door deze overtreding ernstig is geschaad.
5. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32) geldt bij punitieve sancties als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als, behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen twee jaar nadat deze termijn is aangevangen door de rechtbank uitspraak wordt gedaan. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bestuurlijke fase onredelijk lang heeft geduurd voor zover deze de duur van een jaar overschrijdt en hetzelfde geldt voor de rechterlijke fase. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan een handeling heeft verricht waaraan eiseres de verwachting kon ontlenen dat het bestuursorgaan haar een boete zou opleggen; dit is in de regel het moment van het voornemen tot boeteoplegging. Voorts geldt dat de boete wordt verminderd met 5 % per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, met een maximum van in het algemeen € 2.500.
5.2.
In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op 30 maart 2018, de datum waarop het voornemen is uitgebracht. Op het moment van deze uitspraak is de redelijke termijn met iets meer dan 8 maanden overschreden en die overschrijding heeft volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden. De rechtbank ziet in de overschrijding met 8 maanden aanleiding om de boete te matigen met 10 % tot een bedrag van € 2.250,- .
6. Omdat de rechtbank het boetebedrag verlaagt, wordt het beroep van eiseres gegrond verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en het primaire besluit zal worden herroepen voor zover dat ziet op de hoogte van de boete. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de boete vaststellen op € 2.250,-.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat het betaalde griffierecht wordt vergoed. Omdat de overschrijding volledig aan de rechtbank is toe te rekenen zal de vergoeding worden gedaan door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).
8. Daarnaast vindt een veroordeling plaats van de door eiseres gemaakte proceskosten voor de behandeling van haar verzoek om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroep en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 0,5). Ook deze kosten dienen door de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;
  • herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de hoogte van de boete;
  • stelt het boetebedrag vast op € 2.250,-;
  • bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan eiseres het betaalde griffierecht van € 345,- vergoedt;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 525,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
9 december 2020.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.