In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020, gaat het om een huurachterstand tussen ex-partners [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en hun verhuurder, [eiseres]. De huurovereenkomst voor de woning in Rozenburg werd door [gedaagde 1] opgezegd per 11 mei 2020, waarna [gedaagde 2] de overeenkomst alleen voortzette. [Eiseres] vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, alsook betaling van de huurachterstand van € 2.323,53, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde 2] in gebreke was gebleven met de huurbetalingen en dat de door hem aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De hoogte van de huurachterstand werd vastgesteld op € 2.323,53, en de vordering van [eiseres] werd grotendeels toegewezen. De rechter besloot dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurachterstand en de bijkomende kosten. Tevens werd hen een termijn van één maand gegeven om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen, waarna de huurovereenkomst zou worden ontbonden indien niet aan deze verplichtingen werd voldaan.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders bij betalingsachterstanden en de mogelijkheden voor verhuurders om huurcontracten te ontbinden bij ernstige tekortkomingen. De kantonrechter wees ook op de wettelijke bepalingen omtrent de huurbetalingen en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichtingen.