Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 7 mei 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.W. Wijma. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor schade als gevolg van de onrechtmatige beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was op 19 maart 2019 tot stand gekomen en gedaagde had de woning per 30 juni 2019 ontruimd. Eiseres stelde dat zij de huur voor juli 2019 onverschuldigd had betaald, omdat gedaagde zich niet aan de wettelijke bepalingen had gehouden. Gedaagde voerde aan dat de terugbetaling van de huur verrekend moest worden met andere kosten en dat eiseres geen schade had geleden.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagde het bedrag van € 2.000,00 aan eiseres moest terugbetalen, omdat de vordering tot verrekening niet eenvoudig vast te stellen was. Eiseres had recht op de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden ook toegewezen. De vordering tot verklaring voor recht werd afgewezen, omdat eiseres niet voldoende belang had aangetoond. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres waren vastgesteld op € 584,07 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.