ECLI:NL:RBROT:2020:11569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8524183 \ CV EXPL 20-15415
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling onterecht betaalde huur en afwijzing verklaring voor recht

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. G.W. Wijma. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor schade als gevolg van de onrechtmatige beëindiging van een huurovereenkomst. De huurovereenkomst was op 19 maart 2019 tot stand gekomen en gedaagde had de woning per 30 juni 2019 ontruimd. Eiseres stelde dat zij de huur voor juli 2019 onverschuldigd had betaald, omdat gedaagde zich niet aan de wettelijke bepalingen had gehouden. Gedaagde voerde aan dat de terugbetaling van de huur verrekend moest worden met andere kosten en dat eiseres geen schade had geleden.

De kantonrechter oordeelde dat gedaagde het bedrag van € 2.000,00 aan eiseres moest terugbetalen, omdat de vordering tot verrekening niet eenvoudig vast te stellen was. Eiseres had recht op de wettelijke rente over het terug te betalen bedrag en de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden ook toegewezen. De vordering tot verklaring voor recht werd afgewezen, omdat eiseres niet voldoende belang had aangetoond. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres waren vastgesteld op € 584,07 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8524183 \ CV EXPL 20-15415
uitspraak: 4 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] , gemeente [gemeente] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 7 mei 2020,
gemachtigde: Rijnland Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Spijkenisse, gemeente Nissewaard,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G.W. Wijma te Kollum, Friesland.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 7 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Op 19 maart 2019 is per 1 april 2019 tussen eiseres en gedaagde een huurovereenkomst tot stand gekomen betreffende de huur van de woning staande en gelegen aan de [adres] te Spijkenisse (hierna: het gehuurde) ten behoeve van [naam persoon] , thans wonende te Gdasnk, Polen (hierna: [naam persoon] ), werknemer van eiseres, tegen een maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 2.000,00.
2.2.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen huurovereenkomst woonruimte van toepassing.
2.3.
Op 30 juni 2019 is het gehuurde ontruimd.
2.4.
Op 4 september 2019 heeft gedaagde eiseres een afrekening doen toekomen waarin zij op de door haar terug te betalen € 2.000,00 aan huur over de maand juli 2019 € 1.934,79 aan huurachterstand over de maand juni 2019, eindafrekeningen van Nuon en Evides, kosten voor schoonmaakwerkzaamheden die in de woning hebben plaatsgevonden en kosten in verband met defecte of uit de woning meegenomen zaken in mindering brengt, zodat resteert een aan eiseres terug te betalen bedrag van € 65,21.
2.5.
Bij dagvaardingsexploot van 19 november 2019 heeft [naam persoon] gevorderd te verklaren voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die [naam persoon] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige beëindiging van de huurovereenkomst door gedaagde en gedaagde te veroordelen om aan [naam persoon] te voldoen de somma van € 2.390,18, te vermeerderen met rente en kosten. Bij vonnis van 10 april 2020 heeft de kantonrechter te Rotterdam de vordering afgewezen.

3..Het geschil

3.1.
Eiseres heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige beëindiging van de huurovereenkomst door gedaagde en gedaagde te veroordelen om aan eiseres te voldoen de somma van € 2.402,43, waarvan
€ 2.000,00 aan hoofdsom, € 102,43 aan verschenen rente en € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over
€ 2.000,00 vanaf de dag van dagvaarding, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2.
Aan haar vordering legt eiseres - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag. In juni 2019 gaf gedaagde aan [naam persoon] plotseling te kennen dat hij het gehuurde per 30 juni 2019 diende te verlaten. Ondanks dat gedaagde zich totaal niet heeft gehouden aan de wettelijke bepalingen en termijnen betreffende de beëindiging van de huurovereenkomst, heeft [naam persoon] het gehuurde verlaten voor de door gedaagde gestelde termijn. Eiseres had de huur over de maand juli 2019 reeds aan gedaagde betaald. Aangezien eiseres die maand geen huurgenot meer heeft ontvangen, heeft zij de huur over die maand onverschuldigd betaald. Ondanks herhaalde aanmaning weigert gedaagde dit bedrag terug te betalen. Zij is daarom in verzuim geraakt. Eiseres zag zich genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en heeft daarom buitengerechtelijke incassokosten moeten maken die, evenals de wettelijke handelsrente, op grond van de wet voor rekening van gedaagde komen. Bovendien heeft eiseres schade geleden door het onrechtmatig beëindigen van de huurovereenkomst. Gedaagde is aansprakelijk voor die schade. De schade bestaat uit het plotseling regelen van een verhuizing, het plotseling zoeken van andere woonruimte en een ongeplande terugreis van [naam persoon] naar Polen.
3.3.
Gedaagde heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding.
3.4.
Zij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd. De terugbetaling van de huur over de maand juli 2019 dient te worden verrekend met de posten genoemd op de afrekening van 4 september 2019. Het resterende bedrag van € 65,21 heeft gedaagde reeds op 17 september 2019 aan eiseres betaald. Voor het geval de vordering wordt toegewezen moet daar rekening mee worden gehouden en met het feit dat eiseres een gedeelte van de verrekening heeft geaccepteerd, zodat de rente en buitengerechtelijke incassokosten worden gebaseerd op een hoofdsom van € 1.084,84. Gedaagde is niet aansprakelijk voor schade die eiseres zou hebben geleden vanwege de beëindiging van de huurovereenkomst. Eiseres noch [naam persoon] hebben enig protest geuit tegen de beëindiging zelf en er is evenmin een gerechtelijke procedure ingesteld teneinde de nietigheid van de ontbinding vast te stellen. Dit had in de rede gelegen aangezien het een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd betrof en eiseres derhalve een sterke rechtspositie had. Aangenomen mag worden dat zowel eiseres als [naam persoon] zich neerlegden bij het einde van de huurovereenkomst en de daarmee gepaard gaande kosten. Overigens zou de huurovereenkomst toch al tot een einde zijn gekomen, omdat partijen reeds spraken over het zoeken van een andere woning door [naam persoon] . Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat er schade is geleden. [naam persoon] is zonder verder uitstel naar Polen teruggekeerd; zulks heeft geen enkele financiële consequentie gehad voor eiseres. Dat enkel een verklaring voor recht aangaande de aansprakelijkheid voor schade wordt gevorderd en niet concreet de daadwerkelijke schade, doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van eiseres op dit punt.

4..De beoordeling

4.1.
Gedaagde heeft zich tegen de vordering tot terugbetaling van de betaalde huur over de maand juli 2019 verweerd met een beroep op verrekening. Artikel 6:136 BW bepaalt dat de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening kan toewijzen indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Nu eiseres de verschuldigdheid van de door gedaagde gestelde huurachterstand, eindafrekeningen van Nuon en Evides en overige kostenposten gemotiveerd heeft betwist, is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval van een dergelijke situatie sprake is. Dit heeft tot gevolg dat gedaagde het bedrag van € 2.000,00 aan eiseres dient terug te betalen. Nu eiseres niet heeft weersproken dat gedaagde op 17 september 2019 een bedrag van € 65,21 aan haar heeft betaald, wordt een bedrag van
€ 1.934,79 toegewezen.
4.2.
Nu gedaagde in gebreke is gebleven met betaling van de hoofdsom van € 2.000,00, is zij op grond van artikel 6:119 BW wettelijke rente verschuldigd geworden. In verband met de betaling van € 65,21 zal de wettelijke rente worden toegewezen als hierna vermeld.
4.3.
Eiseres vordert een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde heeft niet weersproken dat de gemachtigde van eiseres diverse incassowerkzaamheden heeft verricht en dat zij gehouden is voor de daarmee gepaard gaande kosten een vergoeding te betalen. De hoogte van het gevorderde bedrag van € 300,00 komt overeen met de gebruikelijke tarieven en is dan ook toewijsbaar.
4.4.
Ter beoordeling resteert de gevorderde verklaring voor recht. De vraag die ten aanzien van deze vordering allereerst moet worden beantwoord is of eiseres er voldoende belang bij heeft om deze verklaring te verkrijgen (artikel 3:303 BW). De eisen van een goede procesorde brengen met zich dat eiseres kenbaar maakt welk belang zij erbij heeft dat nu al de aansprakelijkheid van gedaagde wordt beoordeeld. Dat heeft eiseres niet gedaan. De vordering wordt afgewezen.
4.5.
Gedaagde zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen kwijting te betalen € 1.934,79 aan hoofdsom en € 300,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over € 2.000,00 vanaf de datum van verzuim tot en met 16 september 2019 en over € 1.934,79 vanaf 17 september 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 584,07 aan verschotten (waarvan € 85,07 aan dagvaardingskosten en
€ 499,00 aan griffierecht) en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109