ECLI:NL:RBROT:2020:1161

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
10/996532-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

PGB-fraudezaak tegen zorginstelling RZW en bestuurders

In de zaak tegen de zorginstelling RZW en haar bestuurders, die op 11 februari 2020 door de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, stond de verdachte rechtspersoon terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift, verduistering, witwassen en het niet voeren van een juiste administratie volgens de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg). De rechtbank oordeelde dat de bestuurders van RZW vrijgesproken werden van valsheid in geschrift, verduistering en deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij opzettelijk valse facturen hadden ingediend of dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan verduistering. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte rechtspersoon wel schuldig was aan het niet voeren van een juiste administratie, wat in strijd was met de Wmg. De rechtbank legde geen straf op, maar verklaarde de verdachte rechtspersoon schuldig zonder oplegging van straf of maatregel. De zaak kwam voort uit beschuldigingen dat RZW en haar bestuurders pgb-gelden hadden ontvangen zonder de bijbehorende zorg daadwerkelijk te leveren, wat leidde tot een onderzoek naar hun administratieve praktijken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996532-17
Datum uitspraak: 11 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[naam verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd te [vestigingsadres verdachte rechtspersoon] , [vestigingsplaats verdachte rechtspersoon] ,
ter terechtzitting vertegenwoordigd door dhr. [naam medeverdachte 1] en dhr. [naam medeverdachte 2] ,
verder aan te duiden als ‘ [naam verdachte rechtspersoon] ’ en ‘de verdachte rechtspersoon’,
raadslieden mrs. J de Haan en J.W.D. Roozemond, beiden advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2019 en 13, 14 en 28 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte rechtspersoon is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.C. Schaafsma heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 20.000,-.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben met de aan hen gelieerde rechtspersonen [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] in 2012 [naam verdachte rechtspersoon] opgericht. [naam medeverdachte 2] is houder van 100% van de aandelen in [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en enig bestuurder. [naam medeverdachte 1] houdt alle aandelen in [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en is eveneens enig bestuurder. [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en [naam medeverdachte rechtspersoon 2] zijn gezamenlijk de bestuurders van [naam verdachte rechtspersoon] . [naam verdachte rechtspersoon] en haar medeverdachten zijn hun werkzaamheden begonnen met een pand aan de [adres] in Zaandam, waar zeven cliënten konden verblijven en zorg konden ontvangen. Op een later moment werd het werkgebied van [naam verdachte rechtspersoon] uitgebreid en verbleven cliënten ook in andere panden in Zaandam, maar ook in Alkmaar, Purmerend en Utrecht. De zorg die de cliënten hebben gekregen werd volledig bekostigd uit het persoonsgebonden budget (verder: pgb) van de cliënten.
De verdachte rechtspersoon [naam verdachte rechtspersoon] en haar medeverdachten worden er kortweg van verdacht dat zij een criminele organisatie hebben gevormd om het volledige pgb van hun cliënten te innen zonder dat zij de zorg die zij daarvoor zouden moeten leveren, ook daadwerkelijk hebben geleverd. Het pgb-geld zou aan de verdachte rechtspersoon (en daarmee indirect aan de medeverdachten) worden betaald op grond van valse facturen die werden ingediend bij het zorgkantoor van Zilveren Kruis (verder: het zorgkantoor) en later bij de Sociale Verzekeringsbank (verder: SVB). Het geld dat de verdachte rechtspersoon daarmee binnenkreeg zou zijn verduisterd en witgewassen.
De rechtbank zal eerst ingaan op het onder feit 3 ten laste gelegde valsheid in geschrift. Daarna zal de rechtbank bepalen of er sprake is van verduistering, witwassen en deelname aan een criminele organisatie. Als laatste zal de rechtbank bepalen of de verdachte rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 5 ten laste gelegde niet bijhouden van een juiste administratie zoals bedoeld in de Wet marktordening gezondheidszorg (verder: Wmg).
4.2.
Persoonsgebonden Budget
Voor een goed begrip acht de rechtbank het noodzakelijk om eerst inzicht te verschaffen in het systeem van het pgb en de plaats daarvan binnen het systeem van de zorgverlening op grond van, tot 1 januari 2015, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en, vanaf 1 januari 2015, (onder meer) de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Geïndiceerde uren volgens de AWBZ
In de ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015 hadden Nederlandse ingezetenen op grond van de AWBZ aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging.
Op grond van de AWBZ kon een verzekerde de zorg die hij/zij nodig had, zelf inkopen met behulp van een pgb. De persoon die van het zorgkantoor een pgb krijgt toegekend, wordt hierna de budgethouder genoemd. In de onderhavige zaak hebben alle cliënten van [naam verdachte rechtspersoon] een pgb toegekend gekregen.
Op grond van de Regeling subsidies AWBZ kon de budgethouder in ten laste gelegde periode tot 1 januari 2015 het toegekende budget uitsluitend gebruiken voor betaling van één van de volgende zorgvormen: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, vervoer en kortdurend verblijf. Ook langdurig verblijf kan uit het het pgb worden vergoed (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:5131).
De in de tenlastelegging genoemde personen hebben een indicatie voor een Zorgzwaartepakket (ZZP). Een ZZP is een volledig pakket van zorg dat aansluit op de kenmerken van de budgethouder en de zorg die de budgethouder nodig heeft. Een budgethouder krijgt een dergelijke indicatie wanneer hij/zij zorg met verblijf, dus voortdurend nabije zorg, een beschermde woonomgeving, permanent toezicht of een therapeutisch leefklimaat nodig heeft. In de indicatie staat welke zorg en hoeveel zorg de budgethouder nodig heeft. Het betreft een mix van zorgfuncties waarbij een totaal gemiddelde tijdsbesteding is vermeld met een daarbij behorend bedrag.
Het hierboven beschreven systeem leverde voor de zorgaanbieders problemen op bij het declareren van de zorguren, omdat het voor hen onmogelijk bleek om te beoordelen hoeveel zorguren er werden geleverd aan individuele budgethouders die in een kleinschalig wooninitiatief woonden. De zorgkantoren gedoogden daarom dat anders dan in artikel 2.6.9. van de Regeling subsidies AWBZ was bepaald, in het geval van budgethouders die in een dergelijk wooninitiatief verbleven op de zorgfacturen niet het aantal gewerkte uren werd vermeld, maar maandelijks 1/12 deel van het totale pgb werd gedeclareerd.
Geïndiceerde uren volgens de Wlz
Per 1 januari 2015 trad de Wlz in werking en daarmee kwam een einde aan de gedoogregeling. Wel veranderde de situatie in die zin dat toekenning van zorg niet langer op basis van uren plaatsvond. De Wlz bepaalde vanaf dat moment dat de budgethouder zorg kon inkopen wanneer er sprake was van een behoefte aan permanent toezicht of 24-uurszorg in de nabijheid. De budgethouder kan met een dergelijke indicatie aanspraak maken op een zorgpakket dat niet uitgaat van een specifiek aantal uren, maar van 24-uurszorg. Blijkens informatie van de SVB kon op de facturen ter declaratie van en verantwoording voor het verlenen van deze 24-uurszorg worden volstaan met het vermelden van een vast maandbedrag.
Wanneer is er sprake van 24-uurszorg
Artikel 3.2.1 van de Wlz bepaalt als volgt:
Een verzekerde heeft recht op zorg die op zijn behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden is afgestemd voor zover hij naar aard, inhoud en omvang en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening redelijkerwijs op die zorg is aangewezen omdat hij, vanwege een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, een blijvende behoefte heeft aan:
a. permanent toezicht ter voorkoming van escalatie of ernstig nadeel voor de verzekerde, of
b. 24 uur per dag zorg in de nabijheid, omdat hij zelf niet in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen en hij, om ernstig nadeel voor hem zelf te voorkomen,
1. door fysieke problemen voortdurend begeleiding, verpleging of overname van zelfzorg nodig heeft, of
2. door zware regieproblemen voortdurend begeleiding of overname van taken nodig heeft.
De Wlz geeft echter geen nadere invulling aan het begrip ‘in de nabijheid’ en ook in andere regelgeving is dit begrip niet verder gedefinieerd. Uit de memorie van toelichting bij de Wlz (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 3, p. 148-149) volgt evenwel dat met 24 uur zorg in de nabijheid wordt bedoeld dat zorg en toezicht weliswaar gedurende de gehele dag in de nabijheid nodig is, maar daarbij geen permanente observatie nodig is. Het gaat dus om een vorm van beschikbaarheid van zorg die voor een groot deel bestaat uit meer passief toezicht. De zorg is echter wel nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten. De verzekerde heeft bovendien behoefte aan een zorgverlener die voortdurend in de nabijheid verkeert. De afstand tussen de verzekerde en zorgverlener moet dus beperkt zijn en de hulp moet snel beschikbaar zijn.
4.3.
Beoordeling van het ten laste gelegde
4.3.1.
Feit 3: valsheid in geschrift
Standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de facturen onjuiste informatie bevatten over het aantal uren zorg dat en de zorgvorm die is geleverd door [naam verdachte rechtspersoon] . Enkele facturen gericht aan de op de tenlastelegging genoemde [naam cliënt 1] en [naam cliënt 2] zijn ook nog verkeerd gedateerd. Op deze manier is door [naam verdachte rechtspersoon] aan het zorgkantoor doorgegeven dat zij meer uren zorg heeft verleend dan daadwerkelijk het geval was. [naam verdachte rechtspersoon] heeft op die manier het gehele pgb van hun cliënten gedeclareerd. Dit gebeurde op grote schaal en is daarmee opzettelijk gebeurd.
Beoordeling:
De personen die genoemd worden op de tenlastelegging, te weten [naam cliënt 2] , [naam cliënt 1] , [naam cliënt 3] , [naam cliënt 4] en [naam cliënt 5] , waren allemaal cliënten bij [naam verdachte rechtspersoon] met een ZZP-indicatie die woonden in een woning van [naam verdachte rechtspersoon] . De facturen die [naam verdachte rechtspersoon] bij het zorgkantoor en later bij de SVB heeft ingediend waren allemaal voor een bedrag dat gelijk stond aan 1/12 van het totale jaarlijkse pgb dat aan deze personen was toegekend. Medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben verklaard dat de reden hiervoor was dat al deze personen in een woonitiatief verbleven en dat zij aan al deze personen 24-uurszorg leverden. Dat maakte volgens hen dat op deze facturen niet gespecificeerd hoefde te worden hoeveel uren zorg er precies zouden zijn verleend.
De rechtbank vindt dat kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde facturen zorgvormen en uren bevatten die niet overeenkomen met de zorg die daadwerkelijk geleverd is.
Zoals hierboven beschreven hoeven pgb-declaraties niet gespecificeerd te worden als er sprake is van verblijf in een kleinschalig wooninitiatief (tot 1 januari 2015) of van 24-uurszorg (na 1 januari 2015). In het geval van [naam verdachte rechtspersoon] vindt de rechtbank dat kan worden vastgesteld dat er alleen op de locatie [naam locatie] sprake was van een kleinschalig wooninitiatief en van 24-uurszorg in de nabijheid. Op basis van het dossier of de verklaringen van de medeverdachten kan niet worden vastgesteld dat op de andere locaties sprake was van een kleinschalig wooninitiatief of dat er sprake was van 24-uurszorg in de nabijheid. Weliswaar is dit laatste begrip niet erg concreet gedefinieerd in de wetstekst en de parlementaire geschiedenis, maar naar het oordeel van de rechtbank kan het niet zo worden uitgelegd dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden dat er altijd één persoon 24-uursdienst had die tijdens die dienst alle woningen van [naam verdachte rechtspersoon] , gelegen in Zaandam, Wormerveer, Purmerend en Utrecht, bediende, dat de coaches 24 uur per dag voor hun cliënt telefonisch bereikbaar waren en dat er bij alle woningen van [naam verdachte rechtspersoon] personeel in de buurt woonde, voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake was van 24-uurszorg in de nabijheid. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de personen die in de tenlastelegging zijn genoemd, met uitzondering van [naam cliënt 4] , die in de woning aan de [adres] in Zaandam verbleef, niet daadwerkelijk 24-uurszorg ontvangen, terwijl dit wel zo door [naam verdachte rechtspersoon] is gefactureerd en verantwoord.
Daarnaast blijkt uit het dossier, maar ook uit de verklaring van de medeverdachten bij de politie en ter terechtzitting, dat er binnen [naam verdachte rechtspersoon] werd geschoven met zorgvormen, bijvoorbeeld door groepsbegeleiding te geven in plaats van individuele begeleiding terwijl een indicatie voor individuele begeleiding was afgegeven. Op de facturen werd dit verantwoord overeenkomstig de zorgovereenkomst en dus overeenkomstig de toekenningsbeschikking, waarmee de individuele begeleiding werd gefactureerd en verantwoord terwijl die individuele behandeling feitelijk niet was verleend maar in plaats daarvan groepsbehandeling werd verleend. De op de facturen vermelde zorg komt daarmee niet overeen met de daadwerkelijk door [naam verdachte rechtspersoon] geleverde zorg. Enkele facturen terzake van [naam cliënt 1] , [naam cliënt 2] en [naam cliënt 3] zijn daarnaast geantedateerd.
Gezien het voorgaande zijn de facturen die door (een medewerker van) [naam verdachte rechtspersoon] ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde personen zijn opgemaakt, strikt genomen vals en valselijk opgemaakt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dat ook opzettelijk is gebeurd. De rechtbank komt niet tot dat oordeel ten aanzien van de gedeclareerde 24-uurszorg. Door de verdediging is aannemelijk gemaakt dat het de intentie van medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] was om de administratie op de juiste wijze bij te houden. Ze hebben herhaaldelijk geprobeerd om informatie in te winnen bij de zorgkantoren over de juiste manier van factureren. Deze zorgkantoren konden of wilden geen antwoord geven op de vragen die vanuit [naam verdachte rechtspersoon] werden gesteld. Daarnaast hebben zij over de wijze van factureren informatie ingewonnen bij een andere zorgaanbieder die hen adviseerde om voor de geleverde zorg het totale pgb in 12 gelijke delen bij het zorgkantoor in rekening te brengen. Bovendien hebben zij in augustus 2014 via de bewindvoerder van een budgethouder een e-mail van het zorgkantoor ontvangen dat de facturen bij 24-uurzorg niet gespecificeerd hoefden te worden. Op basis van het dossier kan daarnaast niet worden vastgesteld dat de rectificatie van deze e-mail, die per brief in januari 2015 naar [naam verdachte rechtspersoon] zou zijn gestuurd, [naam verdachte rechtspersoon] ook daadwerkelijk bereikt heeft. Ook na 1 januari 2015 werd door SVB informatie verstrekt dat bij 24-uurszorg de facturen niet hoefden te worden gespecificeerd.
Naar aanleiding van het uitblijven van antwoorden door de zorgkantoren en het feit dat in de ten laste gelegde periode de facturen door de zorgkantoren en later de SVB telkens werden goedgekeurd en uitbetaald, ook nadat er bij [naam verdachte rechtspersoon] verschillende huisbezoeken hadden plaatsgevonden, is bij [naam verdachte rechtspersoon] de indruk ontstaan dat zij de door haar geleverde zorg kon factureren als 24-uurszorg en heeft zij ervoor gekozen om op de facturen geen nadere urenspecificatie te vermelden. De rechtbank merkt op dat dit in de ogen van de rechtbank niet de juiste keuze is geweest omdat [naam verdachte rechtspersoon] niet ten aanzien van alle op de tenlastelegging genoemde personen daadwerkelijk 24-uurszorg heeft verleend. Gezien echter de uitvoeringspraktijk van de zorgkantoren die ook wordt ondersteund door de brief van het Zorginstituut Nederland van 11 april 2018 en de informatie van SVB, vindt de rechtbank dat niet bewezen kan worden dat [naam verdachte rechtspersoon] de betreffende facturen willens en wetens in strijd met de waarheid heeft opgemaakt.
Voor zover [naam verdachte rechtspersoon] op de betreffende facturen heeft geschoven met zorgvormen danwel deze heeft geantedateerd, is de rechtbank van oordeel dat [naam verdachte rechtspersoon] wel opzet had op het valselijk opmaken van deze facturen. De medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] waren er blijkens hun verklaring op de terechtzitting immers van op de hoogte dat op de betreffende facturen zorgvormen stonden vermeld die niet overeen kwamen met de daadwerkelijk geleverde zorg en dat verschillende facturen waren geantedateerd. Nu de zorgkantoren echter accepteerden dat werd geschoven met zorgvormen en [naam verdachte rechtspersoon] haar handelwijze om op facturen die op verzoek van de zorgkantoren waren aangepast, dezelfde datum te plaatsen als op de oorspronkelijke facturen, meteen heeft aangepast nadat zij hier door de zorgkantoren op was gewezen, is de rechtbank niet tot de overtuiging gekomen dat er bij [naam verdachte rechtspersoon] sprake is geweest van een oogmerk tot misleiding.
[naam verdachte rechtspersoon] wordt dan ook vrijgesproken van het aan haar onder feit 3 ten laste gelegde.
4.3.2.
Feit 2 – verduistering
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat uit de verklaringen van de budgethouders en van oud-werknemers van [naam verdachte rechtspersoon] blijkt dat het uitgekeerde pgb niet werd gebruikt voor het leveren van zorg, maar werd gebruikt voor onder meer het uitkeren van dividend.
Beoordeling
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [naam verdachte rechtspersoon] de ten laste gelegde bedragen van in totaal € 454.254,80 op haar rekening gestort heeft gekregen. De vraag die de rechtbank voorligt is of [naam verdachte rechtspersoon] zich dit geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.
[naam verdachte rechtspersoon] stuurde iedere maand een factuur naar de budgethouders ter hoogte van 1/12 van het totale geïndiceerde pgb. Deze facturen werden betaald door de budgethouders zelf (tot 1 januari 2015) of door de SVB die de pgb’s beheerde (vanaf 1 januari 2015). Dit betekent dat [naam verdachte rechtspersoon] de geldbedragen onder zich heeft gekregen uit hoofde van haar functie als zorgaanbieder, ten gevolge van de betaling van facturen. Daaruit volgt dat [naam verdachte rechtspersoon] rechtmatig eigenaar is geworden van het geld en dat zij zich dit geld na ontvangst ervan niet meer wederrechtelijk heeft kunnen toe-eigenen (HR 9 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3546). De verdachte rechtspersoon wordt dan ook vrijgesproken van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde verduistering.
De rechtbank maakt daarbij de kanttekening dat zij op basis van het dossier en de verklaringen die mede namens [naam verdachte rechtspersoon] zijn afgelegd ter terechtzitting, zoals hiervoor uiteengezet, vindt dat [naam verdachte rechtspersoon] de geïndiceerde zorg niet heeft verleend aan de budgethouders. Dit leidt echter niet tot het ten laste gelegde.
4.3.3.
Feit 4 – witwassen
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er tegenover de betaling van [naam verdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf] geen tegenprestatie stond. De betalingen aan [naam bedrijf] bestonden uit geldbedragen die afkomstig waren uit verduistering door [naam verdachte rechtspersoon] . Daarmee is sprake van het witwassen van het ten laste gelegde geldbedrag.
Beoordeling
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat er in ieder geval een bedrag van € 503.424,- is betaald aan [naam bedrijf] Namens de verdachte rechtspersoon is ter terechtzitting verklaard dat [naam bedrijf] is opgericht om dagbesteding/groepsbegeleiding aan te kunnen bieden aan de klanten van [naam verdachte rechtspersoon] . De bedragen die namens [naam verdachte rechtspersoon] aan [naam bedrijf] zijn overgemaakt zijn betalingen voor het leveren van deze dagbesteding/groepsbegeleiding.
Om tot een bewezenverklaring voor witwassen te komen is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de gelden – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf. In het onderhavige geval zou dat betekenen dat het geld waarmee [naam bedrijf] betaald is, afkomstig zou zijn van valselijk verkregen pgb-gelden. Hierboven is echter reeds geoordeeld dat [naam verdachte rechtspersoon] zich niet schuldig heeft gemaakt aan verduistering of valsheid in geschrift, en het dossier biedt ook overigens geen aanknopingspunten voor de stelling dat dit geld uit enig ander misdrijf afkomstig zou zijn. [naam verdachte rechtspersoon] noch [naam bedrijf] hebben dit geld daarom witgewassen. [naam verdachte rechtspersoon] wordt daarom vrijgesproken van het hem onder feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde.
4.3.4.
Feit 1 – criminele organisatie
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat [naam verdachte rechtspersoon] en haar medeverdachten een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband hebben gevormd met het oogmerk om pgb-gelden te verduisteren en wit te wassen door middel van valsheid in geschrift. [naam verdachte rechtspersoon] is opgericht met als doel het binnenhalen van pgb-gelden. De bijdrage van [naam verdachte rechtspersoon] is dan ook van zodanig gewicht geweest dat er sprake is van een strafbare deelname.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een criminele organisatie die tot het oogmerk had het plegen van misdrijven zoals verduistering, valsheid in geschrift en witwassen.
De rechtbank vindt dat op basis van het dossier vaststaat dat [naam verdachte rechtspersoon] niet voldoende (adequate) zorg heeft geleverd aan haar klanten en dat de manier van factureren die [naam verdachte rechtspersoon] heeft gehanteerd, onjuist is geweest. De rechtbank kan echter op basis van dit dossier op geen enkele manier vaststellen dat [naam verdachte rechtspersoon] is opgericht en in stand is gehouden met als doel om strafbare feiten te plegen. [naam verdachte rechtspersoon] wordt dan ook vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
4.3.5.
Feit 5 – niet voeren van een juiste administratie volgens de Wmg
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [naam verdachte rechtspersoon] dient te worden vrijgesproken van het onder feit 5 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de Wmg slechts de verplichting bestaat dat uit de administratie blijkt over welk ZZP de budgethouder beschikt en dat er geen specifieke uren of zorgvormen behoeven te worden gedocumenteerd.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat [naam verdachte rechtspersoon] zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen. Artikel 36 Wmg houdt een verplichting voor zorgaanbieders in om een administratie te voeren waaruit de overeengekomen en geleverde prestaties blijken. Ook moet uit deze administratie blijken wanneer deze prestaties zijn geleverd en ten aanzien van welke cliënt dit is gebeurd. Uit de wettekst kan, zo vindt de rechtbank, niet worden opgemaakt dat het enkele bijhouden van de ZZP’s van budgethouders voldoende is voor het voeren van een administratie in de zin van artikel 36 Wmg. [naam verdachte rechtspersoon] heeft dus gehandeld in strijd met dit voorschrift.
Opzet
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit strafbare feit opzettelijk is gepleegd. De rechtbank stelt voorop dat in het economische strafrecht het begrip “opzet” in beginsel dient te worden uitgelegd als “kleurloos opzet”. Dit betekent dat het opzet van [naam verdachte rechtspersoon] slechts behoeft te zijn gericht op de gedraging en niet op de wederrechtelijkheid daarvan (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:782 en HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT1873, rov. 4.2). Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam verdachte rechtspersoon] in de periode van 1 januari 2014 tot 27 september 2017 samen met haar medeverdachten willens en wetens geen administratie heeft gevoerd. Hiermee is het (kleurloos) opzet gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam verdachte rechtspersoon] het niet voeren van een administratie in de zin van artikel 36 Wmg opzettelijk gedaan.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte rechtspersoon het onder feit 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Ten aanzien van feit 5:
[naam verdachte rechtspersoon] (verder te noemen: [naam verdachte rechtspersoon] ) ,
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geen administratie heeft gevoerd waaruit in ieder
geval blijkt wanneer en welke prestaties zouden zijn geleverd en welke tarieven voor die prestaties in rekeningen zijn gebracht met betrekking tot de volgende personen:
- [naam cliënt 4] en
- [naam cliënt 1] en
- [naam cliënt 6] en
- [naam cliënt 3] en
- [naam cliënt 5] en/of
- [naam cliënt 7] en
- [naam cliënt 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte rechtspersoon moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg, opzettelijk begaan door een rechtspersoon
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte rechtspersoon

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte rechtspersoon uitsluit.
De verdachte rechtspersoon is dus strafbaar.

7.Geen straf of maatregel

Bij het bepalen van een eventuele straf of maatregel wordt gekeken naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
[naam verdachte rechtspersoon] heeft zich schuldig gemaakt aan het niet voeren van een juiste administratie zoals bedoeld in artikel 36 Wmg. In de administratie van [naam verdachte rechtspersoon] werd niet bijgehouden hoeveel zorguren haar werknemers aan specifieke budgethouders besteedden en welke zorgvorm daarbij werd verleend.
In de zorgwereld wordt regelmatig gefraudeerd met pgb-gelden met veel schade tot gevolg voor de budgethouders. Om fraude tegen te gaan is het noodzakelijk dat zorgaanbieders bijhouden hoeveel zorg zij verlenen en aan wie zij deze verlenen. Door geen administratie te voeren heeft [naam verdachte rechtspersoon] schade toegebracht aan dit systeem. Door de zorgkantoren is niet meer na te gaan of de budgethouders de zorg hebben gekregen waar zij recht op hebben. In enkele gevallen is de toekenning van het pgb aan budgethouders zelfs ingetrokken waardoor zij helemaal niet meer in staat waren zorg in te kopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 6 november 2019, waaruit blijkt dat [naam verdachte rechtspersoon] niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het feit dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De medeverdachte [naam medeverdachte 2] is op 25 september 2017 voor het eerst als verdachte gehoord en dat moment kan naar oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de [naam verdachte rechtspersoon] worden aangemerkt als aanvang van de redelijke termijn. Dat betekent dat, wanneer er op 11 februari 2020 uitspraak zal worden gedaan in de onderhavige zaak, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van 4,5 maand. Gelet op de complexiteit van de zaak en de hoeveelheid getuigen die op verzoek van de verdediging zijn gehoord vindt de rechtbank dat het onderzoek voortvarend is verlopen. De rechtbank volstaat daarom met de enkele constatering dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en zal geen strafkorting toepassen.
Alles afwegend vindt de rechtbank dat [naam verdachte rechtspersoon] strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het niet-bijhouden van een correcte administratie. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om daarvoor aan [naam verdachte rechtspersoon] ook een straf op te leggen. Medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , indirect bestuurders en aandeelhouders van [naam verdachte rechtspersoon] , krijgen in de met de onderhavige zaak samenhangende strafzaak voor deze handelingen reeds een geldboete opgelegd. De rechtbank vindt het daarom niet passend om daarnaast ook aan [naam verdachte rechtspersoon] een straf op te leggen voor hetzelfde feitencomplex. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] de enige middellijke bestuurders waren van [naam verdachte rechtspersoon] en zij ook de feitelijke leidinggevers waren aan de verboden gedraging. In afwijking van de vordering van de officier van justitie zal de rechtbank derhalve toepassing geven aan art. 9a van het Wetboek van Strafrecht. [naam verdachte rechtspersoon] wordt schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert primair een vergoeding van € 1.592.010,51 aan materiële schade. Subsidiair vordert de benadeelde partij een bedrag van € 425.070,80 en meer subsidiair een geldbedrag van € 223.239,73.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte rechtspersoon van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken en thans niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 5 bewezen verklaarde feit.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte rechtspersoon de onder 1, 2, 3 en 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte rechtspersoon het onder 5 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. S.E.C. Debets en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2020.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte rechtspersoon wordt ten laste gelegd dat
1.
[naam verdachte rechtspersoon] ,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2012 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [naam verdachte rechtspersoon] en/of [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 1] en/of [naam medeverdachte rechtspersoon 2] en/of [naam bedrijf] en/of een of meer andere (natuurlijke) personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het plegen van verduistering als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 en lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of het plegen van witwassen als bedoeld in artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en/of het opzettelijk niet voeren van een administratie als bedoeld in art. 36 van de Wet marktordening gezondheidszorg;
2.
[naam verdachte rechtspersoon]
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk één of meer geldbedrag(en) in totaal euro 454.254,80,
te weten:
euro 107.947 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [naam cliënt 4] , p. 1444), althans enig geldbedrag, en/of
euro 91.824,80 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [naam cliënt 1] , p. 1458), althans enig geldbedrag, en/of
euro 29.184 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [naam cliënt 6] , p. 1466), althans enig geldbedrag, en/of
euro 147.893 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [naam cliënt 5] , p. 1485), althans enig geldbedrag, en/of
euro 77.406 (afkomstig uit het persoonsgebondenbudget van [naam cliënt 7] , p. 1504), althans enig geldbedrag,
dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en welk(e) geldbedrag (en) [naam verdachte rechtspersoon] , en haar mededader(s) telkens uit hoofde van hun bedrijf als zorgaanbieder, in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
3.
[naam verdachte rechtspersoon] ,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2012 tot en met 21 maart 2016, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
a)
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] (verder te noemen: [naam verdachte rechtspersoon] ) gedateerd 3 augustus 2012 over de periode augustus 2012 gericht aan [naam cliënt 2] (DOC-011-11), en/of
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 26 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [naam cliënt 2] (DOC-011-17), en/of
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 8 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [naam cliënt 1] (DOC-070-01), en/of
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 4 juli 2013 over de periode juni 2013 gericht aan [naam cliënt 1] (DOC-070-06), en/of
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 2 februari 2013 over de periode januari 2013 gericht aan [naam cliënt 3] (DOC-073-08), en/of
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 2 juli 2013 over de periode juni 2013 gericht aan [naam cliënt 3] (DOC-073-13), en/of
b)
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 21 maart 2016 over de periode maart 2016 gericht aan [naam cliënt 4] (DOC-094-16), en/of
- een factuur van [naam verdachte rechtspersoon] gedateerd 21 maart 2016 over de periode maart 2016 gericht aan [naam cliënt 5] (DOC-093-20),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid,
- op voornoemde facturen onder a en/of b (een) hoger bedrag(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, dan waarvoor in werkelijkheid zorg was verleend, en/of
- op voornoemde facturen onder a (een) ander(e) zorgvorm(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, dan werkelijkheid was/waren verleend, en/of
- op voornoemde facturen onder a (een) zorgvorm(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, die in werkelijkheid in zijn geheel niet, althans niet voor het volledige bedrag zoals genoemd in dat/die factu(u)r(en) is/zijn verleend,
- op voornoemde facturen met betrekking tot [naam cliënt 3] en [naam cliënt 1] een onjuiste factuurdatum vermeld en/of laten vermelden en/of doen laten vermelden,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
4.
[naam verdachte rechtspersoon] ,
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2013 tot en met 1 maart 2016, te Velsen-Zuid en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 503.424 euro (DOC-106-01, p. 2052), althans enig(e) geldbedrag(en),
a. a) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was, en/of
b) heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [naam medeverdachte rechtspersoon 1] , en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair
[naam bedrijf] ,
op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 juli 2013 tot en met 1 maart 2016, te Velsen-Zuid en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten (van) een of meer geldbedrag(en) tot een totaalbedrag van (circa) 503.424 euro (DOC-106-01, p. 2052), althans enig(e) geldbedrag(en),
a. a) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen/verhuld en/of heeft verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en)/geldbedrag(en) was, en/of
b) heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl [naam bedrijf] en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf, terwijl [naam bedrijf] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit
een gewoonte heeft/hebben gemaakt, aan welke bovenomschreven feit(en) zij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) zij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
[naam verdachte rechtspersoon] ,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 27 september 2017, te IJmuiden en/of Hillegom en/of Velsen-Zuid en/of Zaandam en/of Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk geen administratie heeft/hebben gevoerd waaruit in ieder
geval blijkt wanneer en/of welke prestaties zouden zijn geleverd en/of welke tarieven voor die prestaties in rekeningen zijn gebracht met betrekking tot de volgende personen:
- [naam cliënt 4] en/of
- [naam cliënt 1] en/of
- [naam cliënt 6] en/of
- [naam cliënt 3] en/of
- [naam cliënt 5] en/of
- [naam cliënt 7] en/of
- [naam cliënt 2]