In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bezit van twee vuurwapens en munitie. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden die de verdachte had aangevoerd en zijn meewerkende houding tijdens het proces.
De verdachte had verklaard dat hij de vuurwapens en munitie in bewaring had gekregen van een persoon genaamd [naam 1], zonder te weten dat deze zich in de tassen bevonden. De rechtbank nam deze verklaring in overweging, maar benadrukte dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een ernstig risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.
De rechtbank overwoog ook de eerdere veroordelingen van de verdachte, maar concludeerde dat deze langer dan vijf jaar geleden waren en dat het recidiverisico laag werd ingeschat door de reclassering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met een voorwaardelijk deel van twee maanden, en werd een proeftijd van twee jaar opgelegd. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich gedurende deze proeftijd niet aan strafbare feiten mocht schuldig maken.