ECLI:NL:RBROT:2020:13047

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
C/10/608507 / KG ZA 20-1088 (voorlopige voorziening) / C/10/608512 / FA RK 20-9179 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging huisverbod ongegrond verklaard na moeizaam partnergesprek en veiligheidsafspraken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlenging van een huisverbod. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 1 november 2020 en verlengd op 9 november 2020. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de verlenging van het huisverbod en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting was het duidelijk dat er een partnergesprek had plaatsgevonden, maar dat de veiligheidsafspraken pas na afloop van het huisverbod in werking zouden treden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er op dat moment geen aanleiding was om het huisverbod op te heffen, gezien de omstandigheden en het feit dat verzoeker en de achterblijfster niet samen in de woning konden verblijven zonder dat de minderjarige daar last van had. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. De uitspraak is gedaan op basis van de Wet tijdelijk huisverbod, waarbij de voorzieningenrechter concludeerde dat het gevaar voor de veiligheid van betrokkenen nog steeds aanwezig was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/608507 / KG ZA 20-1088 (voorlopige voorziening)
C/10/608512 / FA RK 20-9179 (beroep)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
27 november 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [postcode verzoeker] [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. F. Ben-Saddek.
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdamverweerder,
gemachtigde mr. C.W. de Jong,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam vriendin verzoeker], vriendin van verzoeker, hierna: achterblijfster;
[naam zoon verzoeker], de zoon van verzoeker,
[naam moeder vriendin verzoeker], moeder van vriendin van verzoeker,
wonende te [woonplaats] .

1..Ontstaan en loop van de procedure

1.1.
Bij besluit van 1 november 2020 om 09:17 uur heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker voor de duur van tien dagen.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2020 heeft verweerder dit huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen, tot 29 november 2020 om 09:17 uur.
1.3.
Bij brief van 24 november 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen laatstgenoemd besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2020. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong;
 [naam persoon] namens Veilig Thuis.
Achterblijfster en de moeder van achterblijfster zijn, hoewel daartoe opgeroepen, niet verschenen.

2..Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

3..Overwegingen

3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
3.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen tot zes weken nadat op het beroepschrift is beslist, dan wel een voorlopige voorziening te treffen zoals de voorzieningenrechter vermeend te behoren.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.4.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
3.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep. De beweegredenen voor verzoeker om een voorlopige voorziening in te dienen, maken niet dat de voorzieningenrechter geen gebruik kan maken van de kortsluitingsbevoegdheid.

4..Beoordeling beroepsgronden

4.1.
Omdat verzoeker geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit tot oplegging van het huisverbod, staat vast dat het gevaar als bedoeld in artikel 2 Wth bestond op het moment dat verweerder dit besluit nam. Voor zover de beroepsgronden van verzoeker zien op het ontbreken van gevaar ten tijde van de oplegging van het huisverbod, kunnen die in deze procedure niet aan de orde komen. In deze procedure kan de voorzieningenrechter alleen beoordelen of de dreiging van het gevaar of het vermoeden daarvan zich voortzette ten tijde van het nemen van het bestreden besluit tot verlenging van het huisverbod en of er ex nunc aanleiding is om het huisverbod op te heffen.
4.2.
Verzoeker voert aan dat er ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van gevaar, omdat dit gevaar er ten tijde van de oplegging van het huisverbod al niet was.
4.3.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De voorzieningenrechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Het aanvaarden van een aanbod tot hulpverlening, het beginnen met die hulpverlening en de reële verwachting dat betrokkene blijft meewerken daaraan, zijn indicaties dat het gevaar niet langer bestaat. Als blijkt van dat gevaar, dan is verweerder bevoegd het huisverbod te verlengen tot ten hoogste vier weken.
4.4.
Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 9 november 2020 had er nog geen partnergesprek plaatsgevonden en waren er ook nog geen veiligheidsafspraken gemaakt. Ook was er nog geen hulpverlening opgestart. Anders dan verzoeker stelt waren er dus geen indicaties dat het gevaar, zoals dat ten tijde van het opleggen van het huisverbod bestond en dus in rechte vaststaat, was geweken. Verweerder was dus bevoegd het huisverbod te verlengen en heeft in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kunnen maken.
4.5.
Tenslotte moet beoordeeld worden of er op dit moment (ex nunc) aanleiding bestaat om het huisverbod op te heffen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de verlenging van het huisverbod. Op dinsdag 24 november 2020 heeft een partnergesprek plaatsgevonden. Daar zijn veiligheidsafspraken gemaakt, maar deze gaan pas in na afloop van het huisverbod. Hoewel inmiddels wel concrete hulpverlening in kaart is gebracht, moet dit nog worden opgestart. Ook is gebleken dat het partnergesprek heel moeizaam is verlopen en dat het duidelijk is dat verzoeker en achterblijfster niet meer samen in de woning kunnen verblijven, zonder dat de minderjarige daar last van heeft. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om het huisverbod op te heffen.
4.6.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. S. Stolk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: