ECLI:NL:RBROT:2020:1312

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
10/996676-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiering van terrorisme door geldovermakingen aan jihadisten in Syrië

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 februari 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het financieren van terrorisme. De verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer tweeënhalf jaar, van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017, geldbedragen overgemaakt aan tussenpersonen in Turkije en Libanon, ten behoeve van zijn dochter en haar man, die zich in Syrië bevonden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de jihadistische activiteiten van zijn schoonzoon, die als jihadstrijder actief was. De verdachte heeft verklaard dat hij de overgemaakte gelden gebruikte voor de noodzakelijke levensonderhoud van zijn dochter en haar kinderen, maar de rechtbank oordeelde dat hij bewust de kans heeft aanvaard dat deze gelden ook ten goede zouden komen aan de gewapende strijd in Syrië. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uur geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996676-17
Datum uitspraak: 14 februari 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G. Hagens, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2020.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De beschuldigingen komen - kort gezegd - op het volgende neer:
De verdachte wordt verweten dat hij meermalen en met anderen, gedurende een periode van ongeveer twee en een half jaar, door middel van
money transfersaan tussenpersonen in Turkije en Libanon, geld heeft overgemaakt, welke tussenpersonen het geld aan de naar Syrië uitgereisde dochter van de verdachte [naam dochter verdachte] (hierna: [naam dochter verdachte] ) en haar man, [naam schoonzoon verdachte] , hebben doen toekomen, terwijl de verdachte wist dat zijn schoonzoon in Syrië als jihadstrijder actief is.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. A. Lodder en H.C. Vermaseren (hierna: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1, 2 en 3
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde, omdat geen sprake is van opzet - ook niet in voorwaardelijke zin – op het geldelijk steunen van IS(-strijders).
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de berichtgeving in de media over wat zich afspeelde in Syrië - en welke rol [naam schoonzoon verdachte] daarin had - mijdde. Voor hem was in die periode dan ook niet duidelijk of [naam dochter verdachte] of haar man betrokken waren bij (een) terroristische organisatie(s). De verdachte had daarnaast geen aanleiding om te veronderstellen dat [naam dochter verdachte] de overgemaakte gelden voor iets anders zou gebruiken dan voor het opzetten van een vluchtpoging naar Nederland, noodzakelijke levensonderhoud van haar en haar kinderen en noodzakelijke medische zorg.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake was van psychische overmacht, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte voelde een verplichting om zijn dochter te helpen. [naam dochter verdachte] hield de verdachte ook steevast op de hoogte van de wijze waarop het geld werd besteed en dat was niet voor dehield over de bestemming van het geld, is het aannemelijk dat de gelden niet zijn gebruikt voor een gewapende strijd. Daarmee is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldaan.
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van het volgende. In de periode van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017 heeft de verdachte, samen met medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , door middel van
money transfersaan tussenpersonen in Turkije en Libanon meerdere geldbedragen overgemaakt aan zijn dochter [naam dochter verdachte] in Syrië. Voorafgaand aan die periode was [naam dochter verdachte] uitgereisd naar Syrië, waar haar man [naam schoonzoon verdachte] toen al verbleef.
De vraag is of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had in de zin van de hem ten laste gelegde feiten. Bij de beantwoording van deze vraag is van belang of kan worden vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode algemeen bekend was dat de in de tenlastelegging vermelde organisaties
terroristischeorganisaties betroffen. Daarnaast is relevant of kan worden vastgesteld dat het de verdachte bekend was dat [naam schoonzoon verdachte] aangesloten was bij (een van) die terroristische organisaties op het moment van het overmaken van de geldbedragen naar [naam dochter verdachte] en of de kans dat de overgemaakte gelden bij hem terecht zouden komen aanmerkelijk is.
Het was eind 2013 algemeen bekend dat er diverse groepen streden in Syrië, waaronder IS (ook wel Islamitische Staat in Irak en de Levant) en Jabhat al-Nusra. IS en Jabhat al-Nusra zijn gewapende (rebellen)groeperingen, gelieerd aan de terroristische organisatie Al Qaida, en zij waren beiden ook als dusdanig al sinds 28 juni 2013 - dus al vóór de overboekingen - opgenomen in Bijlage I van de EG verordening 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002. Er was dus reeds algemeen bekend dat dit terroristische organisaties waren.
Voor de ten laste gelegde periodes stond [naam schoonzoon verdachte] algemeen bekend als een uitgereisd IS jihadstrijder. Verder werd er in de ten laste gelegde periode in de media ruimschoots bericht over de jihadstrijd in Syrië en ook over jihadstrijder [naam schoonzoon verdachte] . [naam schoonzoon verdachte] is op 22 juli 2016 door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor deelname aan (een) terroristische organisatie(s), waaronder IS, vanaf 1 februari 2013. De verdachte, die vaker zegt te zijn benaderd door derden over deze mediaberichten maar deze niet heeft willen lezen, heeft dit in elk geval in grote lijnen kunnen weten. Daar komt bij dat de verdachte wist dat zijn dochter naar Syrisch strijdgebied is uitgereisd om zich bij [naam schoonzoon verdachte] te voegen en dat zij uiteindelijk wilde vluchten uit dit gebied. Daaruit had de verdachte kunnen en moeten afleiden dat [naam schoonzoon verdachte] deelnam aan de gewapende strijd in Syrië.
Door onder die omstandigheden gedurende een periode van twee en een half jaar meermalen via tussenpersonen geldbedragen te sturen aan [naam dochter verdachte] in Syrië, heeft de verdachte in elk geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze bedragen (mede) ten goede zouden komen aan het verblijf in Syrisch strijdgebied van haar en [naam schoonzoon verdachte] , en daarmee (direct of indirect) aan de gewapende Jihadstrijd in Syrië. Het speelt daarbij geen rol of de verdachte heeft gehandeld uit loyaliteitsgevoel jegens [naam dochter verdachte] en de kleinkinderen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit.
De Verenigde Naties houden IS en Jabhat al-Nusra, beiden gelinkt aan Al Qaida, verantwoordelijk voor diverse schendingen van mensenrechten en oorlogsmisdaden. Beide organisaties zijn, zoals gezegd, sinds 28 juni 2013 opgenomen in Bijlage I van de EG verordening 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002. Het is derhalve ook in strijd met de Sanctiewet, voor zover hier van belang, om geld ter beschikking te stellen aan deze organisaties. Ook is het in strijd met de Sanctiewet om indirect, dus bijvoorbeeld aan een persoon die strijdt voor IS of Jabhat al-Nusra, aan deze organisaties geld ter beschikking te stellen. [naam schoonzoon verdachte] is bij besluit van 30 maart 2015 aangewezen als een persoon jegens wie de Sanctieregeling terrorisme 2007-11 van toepassing is.
Zoals hiervoor al overwogen, heeft de verdachte door gedurende voorgenoemde periode opzettelijk en meermalen via derden geld ter beschikking te stellen aan [naam dochter verdachte] willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de geldbedragen ten goede zouden komen aan de gezamelijke huishouding van haar en [naam schoonzoon verdachte] . Omdat vast staat dat in elk geval laatstgenoemde zich had aangesloten bij IS, dan wel Jabhat al-Nusra, dan wel Al Qaida, komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 9
juli 2014 tot en met 12 april 2017 in Nederland Turkije en Libanon en Syrië, tezamen en
in vereniging met anderen,
een ander opzettelijk middelen of heeft verschaft,
die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke
steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een
misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
- moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2 Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,immers heeft verdachte en zijn mededaders alstoen aldaar meer geldbedragen
(via money transfer
s) naar
tussenpersonen in Turkije en Libanon, verzonden ,
terwijl deze geld)bedragen bestemd waren om geldelijke steun te
verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die
gewapende Jihadstrijd in Syrië, in welke strijd terroristische misdrijven worden/werden gepleegd, te weten ten behoeve van [naam dochter verdachte] , zijnde de dochter van verdachte
en/of [naam schoonzoon verdachte] , zijnde de schoonzoon van de verdachte,
een strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische
organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq
and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah
Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of
Al-Qaida in Iraq dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd, welke strijder en/of
strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen
van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de
gewapende strijd in Syrië, in elk geval om geldelijke steun
en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of
een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 9 juli 2014 tot en met 12 april 2017 in Nederland en Turkije en Libanon en Syrië, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk, in strijd met het krachtens artikel 2 en 3 van de Sanctiewet
1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en artikel 2a van de Sanctieregeling
Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en artikel 4 van Verordening (EG) nr.
881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 en art. 2 Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016 juncto artikel 2 en artikel 4 van
Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002
(jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of
jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of
jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie),
heeft gehandeld doordat hij en zijn medeverdachten
ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah
Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida , zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of entiteit(en)
als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en Uitvoeringsverordening
(EU) Nr. 583/2014 en Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende
lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld
in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties),
indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te
stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of
diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan
activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2
van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij en zijn
medeverdachten voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of
Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh)
en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the
people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, indirect
geldbedragen(via money transfer
s) ter beschikking hebben gesteld
3.
hij op tijdstippen in de periode van 5 oktober 2015 tot en met 12 april 2017 in Nederland en Turkije en Libanon en Syrië,
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 (lid 2) en 3 van de
Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 (lid 3) en 4 van de
Sanctieregeling terrorisme 2007-11 juncto Resolutie 1373 van de
Veiligheidsraad heeft gehandeld doordat hij en zijn medeverdachten
middellijk geldbedragen (via money transfer
s) ter beschikking hebben gesteld aan of ten behoeve van [naam schoonzoon verdachte] , terwijl die [naam schoonzoon verdachte] bij besluit van 30 maart 2015 door de Minister van Buitenlandse Zaken
in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister
van Financiën is aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling
terrorisme 2007-11 van toepassing is.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De onder 1, 2 en 3 bewezen feiten leveren op:
feit 1:
medeplegen van financieren van terrorisme, meermalen gepleegd;
en
feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
en
feit 3:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Psychische overmacht
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte heeft willen voldoen aan zijn onderhoudsplicht jegens zijn dochter, die in een situatie verkeerde waaruit zij wilde vluchten.
De rechtbank verwerpt dit verweert. Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Deze situatie doet zich hier niet voor. Hoewel het begrijpelijk is dat de verdachte zijn dochter financieel heeft willen ondersteunen, levert dat mede gelet op de ernst van de feiten, zoals hiervoor vermeld, geen situatie van psychische overmacht op. Het financieren van terrorisme is strafbaar en de verdachte mocht in de gegeven omstandigheden geen prioriteit geven aan de ondersteuning van zijn dochter op deze wijze.
Ook overigens zijn er geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft met anderen in een periode van ongeveer twee en een half jaar geldbedragen van in totaal circa € 4.500,- overgemaakt aan tussenpersonen ten behoeve van zijn dochter. Deze geldbedragen kwamen uiteindelijk mede ten goede aan haar man [naam schoonzoon verdachte] , die zich daar had aangesloten bij een terroristische groepering en deelnam aan de gewapende jihadstrijd.
De verdachte heeft door het overmaken van geldbedragen zowel de Europese regelgeving als de nationale wetgeving naast zich neergelegd. Deze regelgeving is internationaal gezien van groot belang, omdat het doel ervan is te komen tot een gezamenlijke handhaving of herstel van de internationale vrede en veiligheid, alsmede de internationale rechtsorde en de bestrijding van terrorisme te bevorderen. Door deze verboden te overtreden heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de (verdergaande) destabilisering en onveiligheid in (de regio van) Syrië. Immers, het is een feit van algemene bekendheid dat jihadistische groeperingen in Syrië zich op grote schaal schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen. De verdachte heeft zich door zijn handelwijze dan ook schuldig gemaakt aan ernstige misdrijven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 december 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Ten nadele houdt de rechtbank rekening met het groot aantal overboekingen gedurende een aanzienlijke periode, de omstandigheid dat ook door een derde geldbedragen in de brievenbus van de verdachte zijn gedeponeerd ten behoeve van [naam dochter verdachte] welk bedragen de verdachte aan [naam dochter verdachte] heeft doen toekomen en dat de verdachte zich op dat punt heeft beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het tijdsverloop in de behandeling van de strafzaak en de leeftijd van de verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting een aanknopingspunt blijkt dat de verdachte de geldbedragen heeft overgemaakt vanuit jihadistische ideologische motieven.
De rechtbank zal in de gegeven omstandigheden in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen. Die voorwaardelijk straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 421 van het Wetboek van Strafrecht,
de artikelen 1, aanhef en onder 1°, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten,
de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977,
de artikelen 2 en 2a van de Sanctieregeling Al-Qa’ida 2011,
de artikelen 2 van de Sanctieregeling terrorisme 2007-II,
de artikelen 2 en 4 van Verordening (EG) Nr. 881/2002 van de Raad van de Europese Unie van 27 mei 2002,
artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie van de Europese Unie van 28 juni 2013,
artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie van de Europese Unie van 28 mei 2014 en
artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie van de Europese Unie van 12 juni 2014.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 3 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.M.A. Hinfelaar, voorzitter,
en mrs. V.F. Milders en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.D.B. Reuter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9
juli 2014 tot en met 12 april 2017 te Delft en/of Rotterdam en/of Den Haag
en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië, tezamen en
in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zich en/of een ander opzettelijk middelen of inlichtingen heeft verschaft dan
wel opzettelijk voorwerpen heeft verzameld, heeft verworven en/of voorhanden
heeft gehad en/of aan (een) ander(en) heeft verschaft,
die geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, dienden om geldelijke
steun te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of een
misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf, te weten:
- deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven (art. 140a Wetboek van Strafrecht) en/of
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands
dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.157
en/of 176a jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke
voorbereiding van en/of bevordering tot het in artikel 157 van het Wetboek
van Strafrecht omschreven misdrijf (zoals bedoeld in artikel 176b jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of
moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (art.288a
en/of 289 jo art. 83 Wetboek van Strafrecht) en/of opzettelijke voorbereiding
van en/of bevordering tot de in artikelen 288a en/of 289 van het Wetboek van
Strafrecht omschreven misdrijven (zoals bedoeld in artikel 289a jo 96 lid 2
Wetboek van Strafrecht) (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) alstoen aldaar
één of meer (contant) geldbedrag(en), te weten
A.
260 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 1] , en/of
281 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 2] , en/of
281 euro, althans enige geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 3] , en/of
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 4] , en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 5] , en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 6] en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer [nummer 7] en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 8] , en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 9] , en/of
F.
861 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 10] en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 11] en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 12] en/of
(via een money transfer) naar
A. [naam persoon 1] en/of
B. [naam persoon 2] en/of
C. [naam persoon 3] en/of,
D. [naam persoon 4] en/of
E. [naam persoon 5] en/of
F. [naam persoon 6] en/of
G. [naam persoon 7] en/of
H. [naam persoon 8]
althans één of meer tussenpersonen in Turkije en/of Libanon en/of Syrië,
verzonden en/of doen toekomen en/of naar Turkije en/of Libanon en/of Syrië
verzonden,
terwijl dit/ deze (geld)bedrag(en) bestemd was/ waren om geldelijke steun te
verlenen aan de gewapende Jihadstrijd en/of (een) strijder(s) van die
gewapende Jihadstrijd in Syrië en/of Irak, in welke strijd terroristische
misdrijven worden/werden gepleegd,
te weten ten behoeve van [naam dochter verdachte] , zijnde de dochter van verdachte
en/of
[naam schoonzoon verdachte] (alias [bijnaam 1] / [bijnaam 2] ), zijnde de schoonzoon van de verdachte,
een strijder van de gewapende Jihadstrijd, te weten van (een) terroristische
organisatie(s) Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq
and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah
Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of
Al-Qaida in Iraq dan wel een strijdgroep die hieraan is gelieerd althans een
gewapende Jihadistische strijdgroep, welke strijder en/of
strijdgroep(en)/organisatie(s) tot oogmerk had(den)/heeft/hebben het plegen
van terroristische misdrijven,
en/of aldus diende(n) om geldelijke steun en/of middelen te verlenen aan de
gewapende strijd in Syrië en/of in Irak, in elk geval om geldelijke steun
en/of middelen te verlenen aan het plegen van een terroristisch misdrijf of
een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch
misdrijf dan wel een van de hiervoor specifiek genoemde misdrijven;
art 421 lid 1 ahf/sub a Wetboek van Strafrecht;
2.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9
juli 2014 tot en met 12 april 2017 te Delft en/ of Rotterdam en/of Den
Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk, in strijd met het krachtens artikel 2 en/of 3 van de Sanctiewet
1977 vastgestelde verbod van artikel 2 en/of artikel 2a van de Sanctieregeling
Al-Qaida 2011 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van Verordening (EG) nr.
881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002 en/of art. 2 Sanctieregeling ISIS en Al Qaida 2016 juncto artikel 2 en/of artikel 4 van
Verordening (EG) nr. 881/2002 van de Raad van de Europese unie van 27 mei 2002
(jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de Commissie en/of
jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de Commissie en/of
jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de Commissie),
heeft gehandeld doordat hij en/of zijn medeverdachten
aan of ten behoeve van Islamic State of Iraq en/of ISI en/of Islamic State in
Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah
Front en/of Al Nusrah Front for the people of the Levant en/of Al-Qaida en/of
Al-Qaida in Iraq, zijnde (een) (rechts)perso(o)n(en), groep(en) of
entiteit(en)
als bedoeld in de bij Verordening nr. 881/2002 (EU)
(en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 en/of Uitvoeringsverordening
(EU) Nr. 583/2014 en/of Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014) behorende
lijst(en) en/of als bedoeld in de lijst, vastgesteld door het comité, bedoeld
in paragraaf 6 van Resolutie 1267 van de Veiligheidsraad van de Verenigde
Naties),
direct of indirect tegoeden en/of economische middelen ter beschikking te
stellen (waardoor voornoemde groep(en) of entiteit(en) tegoeden, goederen of
diensten kunnen verwerven) en/of bewust en opzettelijk deel te nemen aan
activiteiten die tot doel of tot gevolg hebben de bepalingen van artikel 2
van Verordening (EG) nr. 881/2002 te omzeilen, doordat hij en/of zijn
medeverdachte(n) (a) voor en/of aan en/of ten behoeve van Islamic State of
Iraq en/of ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh)
en/of Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the
people of the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq, direct of indirect
één of meer (contante) geldbedrag(en), te weten
A.
260 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 1] , en/of
281 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 2] , en/of
281 euro, althans enige geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 3] , en/of
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 4] , en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 5] , en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 6] en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer [nummer 7] en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 8] , en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 9] , en/of
F.
861 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 10] en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 11] en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 12] en/of
(via een money transfer)ter beschikking heeft/hebben gesteld
en/of
op andere wijze (in)direct tegoeden en/of financiële activa en/of economische
middelen ter beschikking heeft/hebben gesteld aan Islamic State of Iraq en/of
ISI en/of Islamic State in Iraq and the Levant en/of ISIS (Da'esh) en/of
Jabhat al Nusra en/of Al Nusrah Front en/of Al Nusrah Front for the people of
the Levant en/of Al-Qaida en/of Al-Qaida in Iraq;
(artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 en/of artikel 2a
Sanctieregeling Al-Qa ida 2011 jo artikel 2 en/of artikel 4 van EG-Verordening
881/2002 (jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 632/2013 van de
Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 583/2014 van de
Commissie en/of jo artikel 1 Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 630/2014 van de
Commissie) jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6 van de WED)
art 1 ahf/ond 1° Wet op de economische delicten;
3.
hij (telkens) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5
oktober 2015 tot en met 12 april 2017 te Delft en/ of Rotterdam en/of Den
Haag en/of elders in Nederland en/of Turkije en/of Libanon en/of Syrië,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk in strijd met het krachtens artikel 2 (lid 2) en/of 3 van de
Sanctiewet 1977 vastgestelde verbod van artikel 2 (lid 3) en/of 4 van de
Sanctieregeling terrorisme 2007-11 juncto Resolutie 1373 van de
Veiligheidsraad heeft gehandeld doordat hij en/of zijn medeverdachte(n)
rechtstreeks dan wel middellijk middelen (in de vorm van (een)
(geld)bedrag(en) van
B.
231 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 4] , en/of
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 5] , en/of
C.
586 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 6] en/of
D.
355 euro, althans enig gelbedrag onder (controle) nummer [nummer 7] en/of
E.
300 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 8] , en/of
471,02 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 9] , en/of
F.
861 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 10] en/of
G.
200 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 11] en/of
H.
376 euro, althans enig geldbedrag onder (controle) nummer [nummer 12] en/of
(via een money transfer) en/of tussenperso(o)n(en), rechtstreeks en/of
middellijk, ter beschikking heeft/hebben gesteld aan of ten behoeve van [naam schoonzoon verdachte]
(alias [bijnaam 1] / [bijnaam 2] ), terwijl die [naam schoonzoon verdachte] (alias [bijnaam 1] /
[bijnaam 2] ) bij besluit van 30 maart 2015 door de Minister van Buitenlandse Zaken
in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister
van Financiën is aangewezen als persoon jegens wie de Sanctieregeling
terrorisme 2007-11 van toepassing is
(artikel 2 en/of 3 Sanctiewet 1977 jo artikel 2 lid 3 en/of 4 van de
Sanctieregeling terrorisme 2007-11 jo artikel 1 en/of artikel 2 jo artikel 6
van de WED) art 1 ahf/ond 1° Wet op de economische delicten.