ECLI:NL:RBROT:2020:13313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2021
Zaaknummer
C/10/595597 / KG ZA 20-354
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming en machtiging tot verkoop van de voormalig echtelijke woning in kort geding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, een kort geding aangespannen tegen de man, gedaagde, die niet is verschenen. De vrouw vordert vervangende toestemming voor de verkoop van de woning die zij in 2009 heeft gekocht, en die op dat moment onder een hypotheek van € 113.000,00 viel. De man, die in Turkije woont, heeft nooit samengewoond met de vrouw en is sinds 2008 niet meer in contact met haar. De vrouw heeft de woning verkocht aan een derde, maar de notaris heeft haar laten weten dat zij de woning niet kan verkopen zonder toestemming van de man. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij de verkoop, omdat zij anders een boete van 10% van de verkoopsom riskeert en problemen ondervindt bij de aankoop van een nieuwe woning.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op vervangende toestemming voor de verkoop van de woning, aangezien het huwelijksgoederenregime is geëindigd op het moment dat de echtscheiding in 2008 is aangevraagd. De vordering is toegewezen, met uitzondering van de vordering om het vonnis uitvoerbaar op de minuut te verklaren, wat niet meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorkomt. De man is veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.039,96, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/595597 / KG ZA 20-354
Vonnis in kort geding van 25 juni 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Soytekin te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 6 mei 2020, met producties.
1.2.
In de dagvaarding is opgenomen dat gedaagde tot 3 juni 2020 de gelegenheid heeft om schriftelijk of per e-mail aan de voorzieningenrechter kenbaar te maken of hij verweer wenst te voeren en dat bij het uitblijven van een reactie van gedaagde de voorzieningenrechter vonnis zal wijzen. Gedaagde heeft de rechtbank op (maar ook na)
3 juni 2020 niet bericht dat hij verweer wenst te voeren. Vonnis is daarom bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 16 mei 2006 in Turkije met elkaar gehuwd. Na het huwelijk is de vrouw teruggekeerd naar Nederland. De man is in Turkije blijven wonen en is nooit naar Nederland gekomen. Partijen hebben nooit samengewoond.
2.2.
De man is in 2008 de echtscheidingsprocedure gestart in Turkije. De vrouw heeft aan de man op 23 december 2008 een volmacht gegeven via de notaris in Turkije om namens haar de benodigde rechtshandelingen te verrichten ten aanzien van het realiseren van de scheiding. Het huwelijk is op 30 april 2010 in Turkije ontbonden.
2.3.
Op 12 januari 2009 heeft de vrouw een woning gekocht aan de [adres] te Rotterdam (hierna: de woning). Op de woning rust een hypotheek bij de Westland Utrecht Hypotheekbank N.V. van € 113.000,00 per 12 januari 2009.
2.4.
De vrouw heeft de woning alleen gekocht, zonder financiële steun van de man. De man is nooit op de hoogte geweest van de woning. In het eigendomsbewijs van de woning is bij de gegevens van de vrouw vermeld dat zij gehuwd is met de man, aangezien de echtscheiding op dat moment wel al was aangevraagd maar nog niet was uitgesproken en ingeschreven.
2.5.
De vrouw heeft de woning inmiddels verkocht aan een derde. De verkoopovereenkomst is getekend op 6 februari 2020. De akte van levering zal via de notaris worden gepasseerd op 1 juli 2020.
2.6.
De notaris heeft de vrouw bericht dat zij de woning niet kan verkopen en leveren zonder toestemming van de man.
2.7.
Sinds 2008 is er geen contact meer geweest tussen partijen.

3..De vordering en de grondslag daarvan

3.1.
De vrouw vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren:
1. aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van de woning, waarbij de eventuele onder- of overwaarde geheel toekomt aan de vrouw;
2. haar te machtigen tot het te gelde maken van de woning en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van het voor het opmaken van de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man voor eigendomsoverdracht en levering van de woning;
3. de man te veroordelen in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na dit vonnis zijn voldaan.
3.2.
De vrouw stelt ter onderbouwing van haar vorderingen en onder verwijzing naar de door haar overgelegde producties het volgende. Het huwelijksgoederenregime is geëindigd op het moment dat de echtscheiding in 2008 is aangevraagd. De woning is daarom nooit in de gemeenschap gevallen, waardoor de vrouw bevoegd is om tot verkoop van de woning over te gaan. Voor zover toch nodig heeft zij recht op de toestemming en medewerking van de man. De man heeft geen bekende woon-of verblijfplaats en de vrouw heeft geen contact met hem. De vrouw heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde nu zonder de toestemming van de man de akte van levering niet gepasseerd kan worden op 1 juli 2020. Indien de verkoop van de woning niet doorgaat is zij een boete verschuldigd van 10% van de verkoopsom en ondervindt de vrouw problemen in verband met de aankoop van een nieuwe woning, omdat de overwaarde van de woning daarvoor gebruikt zal worden.

4. De beoordeling

4.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat aan de man verstek wordt verleend.
4.2.
De vrouw vordert om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de verkoop en levering van de woning en haar te machtigen tot het te gelde maken van de woning en te bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van het voor het opmaken van de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man voor eigendomsoverdracht en levering van de woning. De Hoge Raad heeft op 21 juni 2002 (ECLI:NL:HR:2002:AE4380) geoordeeld dat een machtiging tot het te gelde maken van een gemeenschappelijk goed als bedoeld in artikel 3:174 BW bij wijze van voorlopige voorziening in kort geding kan worden verleend. Het gevorderde komt de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden niet onrechtmatig of ongegrond voor wordt daarom, hoewel de vorderingen 1 en 2 elkaar (deels) overlappen, toegewezen, met inachtneming van het volgende.
4.3.
De vordering om het vonnis uitvoerbaar op de minuut te verklaren wordt afgewezen. De minuut komt al sinds 2002 niet meer in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor. De vordering om het vonnis conform artikel 64 lid 3 Rv op alle dagen en uren ten uitvoer te mogen leggen wordt ook afgewezen nu dit niet is gemotiveerd door de vrouw.
4.4.
De man wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- betekening oproeping € 102,96
- griffierecht € 304,00
- salaris advocaat
€ 633,00
Totaal € 1.039,96

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde, de man,
5.2.
verleent aan de vrouw vervangende toestemming voor de verkoop en levering van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam, waarbij de eventuele onder- en overwaarde toekomt aan de vrouw,
5.3.
machtigt de vrouw tot het te gelde maken van de woning aan de [adres] te ( [postcode] ) Rotterdam en bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van het voor het opmaken van de notariële leveringsakte vereiste wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man voor eigendomsoverdracht en levering van de woning,
5.4.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.039,96, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.
2180/2009