ECLI:NL:RBROT:2020:1690
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.G.L. de Vette
- H. Bedee
- I.S. Vreken-Westra
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit tot afwijzing Wajong-uitkering wegens motiveringsgebrek
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren op 23 augustus 1997, heeft een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) bij besluit van 1 december 2017 werd afgewezen. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond bij besluit van 24 mei 2018. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. A.C.C. ten Hoor.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser bekend is met lichamelijke en psychische klachten en dat hij in het verleden behandelingen heeft ondergaan. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende heeft gemotiveerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen van eiser niet duurzaam is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, wat betekent dat de afwijzing van de Wajong-aanvraag van eiser blijft bestaan. De rechtbank heeft ook bepaald dat het UWV het griffierecht van eiser moet vergoeden en heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1575,-.
De rechtbank benadrukte dat een zorgvuldige besluitvorming vereist dat de inschatting van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van eiser moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat het UWV niet voldoende had aangetoond dat er geen perspectief op ontwikkeling van arbeidsvermogen was, en dat de eerdere verwachtingen over de mogelijkheid van behandeling nog steeds relevant waren.