ECLI:NL:RBROT:2020:1771

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
C/10/574886 / FA RK 19-4613
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis na terugverwijzing door de Hoge Raad

Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven op het verzoek van de officier van justitie tot machtiging voor voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Dit verzoek volgde na een eerdere beschikking van de rechtbank van 17 juni 2019, die door de Hoge Raad was vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afdoening. Betrokkene, die lijdt aan een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis, verblijft momenteel in Stichting ASVZ te Sliedrecht. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van een recente geneeskundige verklaring van psychiater E.J.F.L. Olivier, die bevestigde dat betrokkene een gevaar voor zichzelf en anderen kan vormen zonder de juiste begeleiding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische verklaring voldoet aan de eisen van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz) en dat er geen dwingende termijn is voor het nemen van een beslissing na cassatie en verwijzing. Betrokkene heeft betoogd dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve woonvormen, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige situatie en de risico's die betrokkene met zich meebrengt, een gedwongen opname rechtvaardigen. De rechtbank heeft de machtiging tot voortgezet verblijf verleend tot en met 7 juni 2020, conform de eerdere beschikking van 21 juni 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/574886 / FA RK 19-4613
Patiëntnummer: [nummer]
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 18 februari 2020 betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz)
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[naam betrokkene],
geboren op [geboortedatum betrokkene] te [geboorteplaats betrokkene] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
thans verblijvende in Stichting ASVZ, locatie Merwebolder te Sliedrecht,
advocaat mr. M. Nieuwendijk te Almere.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 27 mei 2019, met bijlagen;
  • de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2019, waartegen cassatie is ingesteld bij de Hoge Raad;
  • het afschrift van de beschikking van de Hoge Raad, ingekomen op 16 december 2019;
  • een recente medische verklaring, ingekomen op 3 februari 2020.
1.2.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2019 cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De reden die hiervoor wordt aangevoerd is dat de medische verklaring onvoldoende is. Bij betrokkene is sprake van een gecombineerde diagnose (een verstandelijke beperking met een psychiatrische stoornis in het autisme spectrum) zodat de door een AVG-arts opgestelde medische verklaring niet volstaat.
1.3.
Op 13 december 2019 heeft de Hoge Raad de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2019 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam ter verdere afdoening.
1.4.
Op 18 december 2019 heeft de rechtbank Rotterdam aan de officier verzocht een actuele geneeskundige verklaring van een onafhankelijke psychiater te overleggen zodat opnieuw op het oorspronkelijke verzoek van 27 mei 2019 kan worden beslist.
1.5.
Op 3 februari 2020 is een medische verklaring van psychiater E.J.F.L. Olivier met dagtekening 28 januari 2020 ontvangen.
1.6.
De behandeling van het oorspronkelijke verzoek van 27 mei 2019 heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 februari 2020 in voornoemde verblijfplaats van betrokkene.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene met zijn hierboven genoemde advocaat;
  • [naam 1] , orthopedisch psycholoog,
  • [naam 2] , teamleider, en
  • [naam 3] , persoonlijk begeleider, allen verbonden aan Stichting ASVZ, locatie Merwebolder te Sliedrecht.

2.De beoordeling

2.1.
Betrokkene stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen omdat uit artikel 17, tweede lid, van de Wet Bopz volgt dat binnen een termijn van vier weken na indiening van het verzoek tot machtiging voortgezet verblijf moet worden beslist en dat na cassatie en verwijzing deze bepaling analoog moet worden toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze stelling niet, nu niet dwingend is voorgeschreven binnen welke termijn na cassatie en verwijzing dient te worden beslist. In casu is het verzoek aan het OM om een actuele geneeskundige verklaring tijdig gedaan en is de reactie, waarbij betrokkene op 27 januari 2020 is onderzocht, naar het oordeel van de rechtbank niet onredelijk laat ontvangen.
2.2.
Betrokkene voert aan dat de medische verklaring, waarin onder meer is opgenomen dat betrokkene met zijn gedrag ernstig nadeel veroorzaakt, niet de criteria noemt van de Wet Bopz (gevaar, stoornis geestvermogens) maar van de Wet zorg en dwang (Wzd) (ernstig nadeel, psychische stoornis).
Met betrokkene stelt de rechtbank vast dat de medische verklaring de terminologie hanteert van de Wzd. Anders dan betrokkene is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de medische verklaring antwoord geeft op de vragen die met een geneeskundige verklaring op grond van de Wet Bopz moeten worden beantwoord. Dat op deze grond ontslag zou moeten worden verleend aan betrokkene volgt de rechtbank daarom niet.
2.3.
Op grond van artikel 18 Wet Bopz kan de rechter op verzoek van de officier met betrekking tot de persoon die reeds ingevolge een machtiging voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft een nieuwe machtiging tot voorgezet verblijf verlenen. Deze machtiging kan slechts worden verleend als de stoornis van de geestvermogens van betrokkene ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn en deze stoornis betrokkene ook dan gevaar doet veroorzaken en dit gevaar niet kan worden afgewend zonder gedwongen opname en verblijf.
2.4.
In de geneeskundige verklaring stelt de psychiater onder meer vast dat betrokkene een verstandelijke beperking heeft, lijdt aan een autisme spectrum stoornis en aan een kortdurende psychotische stoornis die nu in remissie is. De psychiater geeft aan dat betrokkene niet in staat is zelfstandig zijn eigen leven vorm te geven, niet in staat is negatieve gevoelens te kanaliseren en dat dat regieverlies heeft geleid tot agressie en brandstichting.
Volgens de psychiater is verblijf bij de familie een te grote uitdaging voor betrokkene. Zonder intensieve begeleiding is betrokkene een gevaar voor zichzelf en zijn omgeving.
2.5.
Betrokkene voert aan dat onvoldoende is onderzocht of er een mogelijkheid is dat betrokkene naar moeder gaat en van daaruit naar de dagbesteding met eventueel ambulante begeleiding. Betrokkene betwist dat sprake is van een psychotische stoornis omdat dit niet eerder aan de orde is geweest in de geneeskundige verklaringen en evenmin naar voren is gebracht in de verklaring van de AVG-arts. Betrokkene ziet niet in wat op dit moment het gevaar zou zijn dat zijn gedrag voortvloeiend uit de stoornis veroorzaakt. Betrokkene stelt dat hij vanuit de instelling nauwelijks begeleid of gestuurd wordt en dat hij, behalve het koken, alles zelf doet. Betrokkene meent dat hij de kans moet krijgen te laten zien wat hij kan en dat hij in staat is zijn leven op een goede manier vorm te geven zonder een gedwongen opname in een inrichting.
2.5.1.
Gelet op de geneeskundige verklaring en hetgeen ter zitting is besproken staat vast dat betrokkene (nog steeds) lijdt aan een stoornis van de geestvermogens. Bij betrokkene is sprake van een verstandelijke beperking, een autismespectrumstoornis en een psychotische stoornis. Dat betrokkene zonder onderbouwing stelt dat van een psychotische stoornis geen sprake is (geweest) volgt de rechtbank, bij gebrek aan onderbouwing van deze stelling, niet.
2.5.2.
De stoornis doet betrokkene nog steeds gevaar veroorzaken als bedoeld in artikel 15, tweede lid van de Wet Bopz. Uit de geneeskundige verklaring en het verhandelde ter zitting blijkt dat het gevaar bestaat voor de algemene veiligheid van personen of goederen en het gevaar dat betrokkene maatschappelijk te gronde gaat. Eveneens bestaat het gevaar dat betrokkene zichzelf in ernstige mate zal verwaarlozen alsmede het gevaar dat betrokkene met zijn hinderlijke gedrag agressie van anderen oproept.
In reactie op de opmerking van betrokkene dat er geen actueel gevaar zou zijn, heeft de orthopedagoog er ter zitting onweersproken op gewezen dat zich in de thuissituatie feiten hebben voorgedaan die gevaarlijk waren (diverse boetes en een door betrokkene in een kast verstopt mes) en het gevaar in de instelling niet aanwezig is, omdat betrokkene op de afdeling de benodigde begeleiding, structuur en zorg ontvangt. Betrokkene moet er toe worden aangezet te douchen, zijn tanden te poetsen en dergelijke. Indien dit niet meer aangeboden wordt, valt betrokkene terug in de oude situatie waarbij de gevaren zullen herleven. De moeder, waarmee geen gesprek in het Nederlands kan worden gevoerd, kan betrokkene niet de benodigde structuur bieden. Ook op die grond is het weekendverlof ingekort en moet betrokkene al zondagavond terug zijn in plaats van (zoals eerder) maandagochtend.
2.5.3.
Voor zover betrokkene zich op het standpunt stelt dat de benodigde verplichte zorg ook ambulant in het kader van de Wzd kan worden verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat het huidige verzoek een opname-verzoek in het kader van de Wet Bopz is en dat vooralsnog aannemelijk wordt geacht dat verplichte zorg in een de thuissituatie met veel vrijheden in combinatie met de verstandelijke beperking van betrokkene waardoor hij snel beïnvloedbaar is en het gevaar bestaat dat hij door slechte vrienden afglijdt in de criminaliteit, geen redelijk alternatief lijkt.
2.6.
Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een zwakzinnigeninrichting worden afgewend.
2.7.
Betrokkene geeft blijk van verzet tegen verblijf in een zwakzinnigeninrichting.
2.8.
De rechtbank wijst de machtiging – zoals de advocaat uiterst subsidiair heeft verzocht – toe tot en met 7 juni 2020, de oorspronkelijke duur van de machtiging zoals opgenomen in de beschikking van de rechtbank Rotterdam gedateerd op 21 juni 2019.

3.De beslissing

De rechtbank verleent een machtiging tot voortgezet verblijf van [naam betrokkene] voornoemd, in een zwakzinnigeninrichting tot en met 7 juni 2020.
Deze beschikking is op 18 februari 2020 mondeling gegeven door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in tegenwoordigheid van M. Mesiha, griffier, en op 25 februari 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.