ECLI:NL:RBROT:2020:179

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6246
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Participatiewet en terugvordering voorschot

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), welke door verweerder op 15 juni 2018 werd afgewezen. Tevens werd een reeds betaald voorschot van € 1.142,40 teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 22 november 2019 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.D. Lachman, haar standpunt toegelicht. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. A. Blok en een andere gemachtigde. Eiseres betwistte dat zij niet aan haar inlichtingenplicht had voldaan en stelde dat zij voldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie, wat noodzakelijk is om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de relevante artikelen van de Participatiewet en de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de aanvraag om bijstand had afgewezen en het voorschot had teruggevorderd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. A.D. Lachman,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland, verweerder,
gemachtigden: mr. A. Blok en [naam].

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen en het reeds betaalde voorschot van € 1.142,40 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij het bestreden besluit - overeenkomstig het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften - de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet aan haar inlichtingenplicht heeft voldaan, nu zij onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres heeft diverse bij- en afschrijvingen op haar bankrekening niet kunnen verklaren en er bestaat onduidelijkheid over de aard en omvang van de werkzaamheden en de status van eiseres binnen de Natural Hair Lounge (NHL).
2. Eiseres voert aan - kort weergegeven - dat zij verweerder van alle relevante informatie heeft voorzien en haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden, en verweerder onvoldoende duidelijkheid verschaft over de benodigde gegevens om de bij- en afschrijvingen op haar bankrekening te onderbouwen. Tot slot bestrijdt eiseres dat de aard en omvang van haar werkzaamheden meer omvatten dan zij heeft aangegeven.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, eerste volzin van de Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, eerste volzin van de Pw bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d van de Pw kan het college de kosten van bijstand terugvorderen voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep rust de bewijslijst ter zake van bijstandsbehoevendheid bij aanvragen van bijstand in beginsel op de aanvrager zelf (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3037).
Het is aan de aanvrager om duidelijkheid te verschaffen over onder meer zijn financiële situatie. Het niet of in onvoldoende mate voldoen aan de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor weigering van de bijstand indien door schending van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.1.
Uit de stukken blijkt dat eiseres zowel voor als na haar aanvraag activiteiten heeft verricht voor NHL. Bij het huisbezoek op 23 april 2018 zijn handdoeken, visitekaartjes en schorten van NHL aangetroffen. In een gesprek op 5 juni 2018 heeft eiseres onder meer verklaard “ik doe er van alles en nog wat”, en heeft zij bevestigd dat haar privé- telefoonnummer is vermeld op het Facebook-account van NHL. Voorts heeft zij bevestigd dat zij soms, en de laatste tijd vaak, gebruik maakt van de ‘auto van de zaak’. Dit laatste komt overeen met door verweerder verrichte waarnemingen dat op zeven van de tien dagen de auto in de omgeving van de woning van eiseres werd aangetroffen. Voorts blijkt uit de stukken dat eiseres reeds sinds 2015 arbeidsrechtelijke relaties onderhoudt met (rechtsvoorgangers van) NHL. De exacte aard en omvang van de activiteiten van eiseres voor NHL zijn echter niet duidelijk geworden.
Verweerder heeft eiseres verzocht om controleerbare en verifieerbare bewijsstukken van met name genoemde bij- en afschrijvingen op haar bankrekening. Weliswaar heeft eiseres over een aantal van deze bij- en afschrijvingen een verklaring afgelegd, maar zij heeft deze niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd.
5.2
Op grond van 5.1 heeft verweerder tot de conclusie mogen komen dat eiseres niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.
5.3.
Tegen de terugvordering van het voorschot is geen afzonderlijke beroepsgrond gericht.
6. Op grond van 5.1 tot en met 5.3 heeft verweerder terecht de aanvraag afgewezen en het verstrekte voorschot teruggevorderd.
7. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen grond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B. Volp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2020.
griffier rechter
Een afschrift is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.