4..Waardering van het bewijs
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1, 2, 5 en 6 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdediging heeft ten aanzien van deze feiten geen verweer gevoerd. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Daarnaast heeft de verdachte ten aanzien van de volgende onder 3 en 4 ten laste gelegde bedragen bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering en witwassen en heeft de verdediging geen verweer gevoerd:
- ten aanzien van feit 3:
- € 261.144,- van de ten laste gelegde € 781.144,- (schikking Vestia );
- € 25.173,- (Mercedes GL400 en winterbanden);
- € 12.019,23 (jetski);
- € 307,75 (Londen);
- € 56.380,- (creditcard-betalingen); en
- 684.000,- ZAR van de in totaal ten laste gelegde 2.659.000,- ZAR (o.a. gebruikt voor verbouwing van de woning die op de balans stond bij Stichting [naam stichting] ).
ten aanzien van feit 4:
€ 673.765,-;
€ 261.144,- van de ten laste gelegde € 875.023,98; en
- 684.000,- ZAR van de in totaal ten laste gelegde 2.659.000,- ZAR.
Deze feiten zullen – voor zover zij betrekking hebben op voormelde bedragen – zonder nadere bespreking wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Niet wettig en overtuigend bewezen
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” heeft gepleegd.
Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het witwassen van de onder 4 ten laste gelegde bedragen van € 25.173,- (Mercedes GL400 en winterbanden), € 12.019,23 (jetski), € 307,75 (Londen) en € 56.380,- (creditcard betalingen) niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Deze bedragen betreffen directe betalingen vanaf de rekening van de Stichting [naam stichting] en bestedingen met de daaraan gekoppelde creditcard, waarbij het moment van de uitgaven telkens samenvalt met de verduistering en er ten aanzien van die bedragen (vervolgens) geen verhullings- en/of omzettingshandelingen in de zin van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) hebben plaatsgevonden.
De rechtbank spreekt de verdachte dan ook ten aanzien van deze bedragen vrij van het ten laste gelegde witwassen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Inleiding
De Stichting [naam stichting] is op 8 juli 1996 door de Vereniging Sociale Verhuurders [naam stadsgewest] (één van de rechtsvoorgangers van de Stichting Vestia , hierna Vestia ) opgericht met als doel het (doen) bevorderen van de sociale woninghuisvesting in het werkgebied Zuid-Afrika in de meest ruime zin. De verdachte is vanaf het begin medebestuurder geweest van de Stichting [naam stichting] omdat hij ook directeur was van de Vereniging Sociale Verhuurders [naam stadsgewest] (en later ook van Vestia ). In de periode van 1 januari 2000 tot 7 april 2017 was de verdachte enig bestuurslid van de Stichting [naam stichting] . In deze periode was hij ook de rekeninghouder en/of enige gemachtigde van de bankrekeningen van de Stichting. Uit onderzoek naar de financiële situatie van Stichting [naam stichting] is naar voren gekomen dat er in de periode van 1 december 2007 tot en met 3 april 2017 verschillende grote geldbedragen zijn overgemaakt vanaf de bankrekeningen van de Stichting [naam stichting] naar privé bankrekeningen van de verdachte en zijn echtgenote en/of overige bankrekeningen waartoe de verdachte feitelijk de beschikking had. Zoals hiervoor uiteengezet heeft de verdachte ten aanzien van een deel van deze bedragen bekend dat hij deze bedragen zich als beheerder van de Stichting [naam stichting] wederrechtelijk heeft toegeëigend en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan verduistering. De rechtbank zal hieronder ingaan op het overige deel van de ten laste gelegde bedragen, waarvan de verdachte heeft betwist dat hij deze heeft verduisterd. Het gaat om de volgende bedragen:
- € 520.000,- van de ten laste gelegde € 781.144,-, dat is gebruikt ter betaling van het met de Stichting Vestia overeengekomen schikkingsbedrag;
- in totaal 975.000,- ZAR (500.000,- ZAR + 475.000,- ZAR) van de ten laste gelegde 1.659.000,- ZAR;
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de verduistering van € 520.000,-, 500.000,- ZAR, 475.000,- ZAR en 1.000.000,- ZAR omdat er geen sprake is geweest van opzettelijke wederrechtelijk toe-eigening van deze geldbedragen om de navolgende redenen:
Dit bedrag betrof een lening van de Stichting [naam stichting] aan de verdachte. De verdachte was als enig bestuurder van de Stichting [naam stichting] bevoegd tot het verstrekken van een lening aan zichzelf. De lening is verstrekt met het doel om de schikking met Vestia voor te financieren en het geld is overeenkomstig die doelstelling aangewend. Dat dit geldbedrag een lening betrof, blijkt naast de omschrijving bij de overboekingen ook uit de terugbetalingen die de verdachte heeft gedaan met de omschrijving “afl sch.”, dat is aflossing schuld.
-
500.000,- ZAR en 475.000,- ZAR
De reden van de overboekingen van deze bedragen van de rekening van de Stichting [naam stichting] naar de rekening op naam van [naam begunstigde] kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld en de verdachte kan zich niet herinneren wat de achtergrond is geweest van deze overboekingen. Dit betekent dat, zonder nadere informatie hieromtrent, niet gesteld kan worden dat de verdachte zich deze bedragen opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De verdachte betwist niet dat dit bedrag door [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] ( [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] ) is gestort op de rekening op naam van [naam begunstigde] . Het betrof een abusievelijk door de bank teveel gestort bedrag dat niet kon worden teruggestort op de Nedbank-rekening van de Stichting [naam stichting] . De verdachte was vervolgens door de inmiddels in Nederland spelende “ Vestia -affaire” echter vergeten dat het bedrag nog op de rekening stond van [naam begunstigde] waardoor van opzet op wederrechtelijke toe-eigening geen sprake is.
Beoordeling
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de overboekingen die vanaf de ABN-AMRO rekening van de Stichting [naam stichting] naar de privé rekening van de verdachte zijn gedaan van in totaal € 520.000,- leningen van de Stichting [naam stichting] aan de verdachte betroffen, zoals de verdachte heeft gesteld. Bij een lening wordt door de geldgever een geldbedrag verstrekt aan de geldnemer, waarbij uiterlijk bij betaling, en niet later, wordt afgesproken
dathet bedrag moet worden terugbetaald,
wanneerhet bedrag moet zijn terugbetaald en tegen welk
rentetariefdat moet gebeuren. Voorts is het gebruikelijk om, bij een lening van een bedrag met een omvang zoals hier aan de orde, de leningsovereenkomst schriftelijk vast te leggen, zekerheid te stellen, bijvoorbeeld in de vorm van een onderpand, en de gevolgen van het niet-nakomen van de terugbetalingsverplichting te regelen.
Vast staat dat tussen de Stichting [naam stichting] en de verdachte in het geheel geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van deze overboekingen. De overboekingen van de Stichting [naam stichting] aan de verdachte kunnen reeds daarom niet als lening worden aangemerkt. De door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden dat bij de betreffende overboekingen van de Stichting [naam stichting] aan de verdachte als omschrijving ‘lening’ stond vermeld, dat het voor de verdachte vast stond dat hij het (gehele) bedrag zou terugbetalen nadat hij van de Belastingdienst zijn voorlopige teruggaaf van inkomstenbelasting over het jaar 2015 had ontvangen én hij voorafgaand aan deze (gehele) teruggaaf in december 2016 en januari 2017 in totaal € 200.000,- heeft terugbetaald aan de Stichting [naam stichting] , leiden niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden nemen immers niet weg dat op het moment van de betaling van de geldbedragen van in totaal € 520.000,- door de Stichting [naam stichting] aan de verdachte niet de afspraak is gemaakt dat het een lening betrof die terugbetaald moest worden en wanneer en onder welke voorwaarden dat moest gebeuren. Daar komt bij dat het verstrekken van een lening aan de verdachte in strijd is met de doelstelling van de Stichting [naam stichting] en ook daarom niet gezien kan worden als een lening.
Dit maakt dat de verdachte reeds op het moment dat de bedragen werden overgeboekt van de rekening van de Stichting [naam stichting] naar zijn privé rekening, zich deze bedragen van in totaal € 520.000,- opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
-
500.000,- ZAR en 475.000,- ZAR
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de bankrekening bij de Zuid-Afrikaanse Nedbank op naam van [naam begunstigde] (hierna: rekening [naam begunstigde] / [naam verdachte] ) feitelijk aan de verdachte toebehoorde.
Op 20 augustus 2010 wordt van de rekening van de Stichting [naam stichting] 500.000,- ZAR op de rekening [naam begunstigde] / [naam verdachte] bijgeschreven. De dag na deze storting wordt van de bankrekening contant geld opgenomen, te weten 25.000,- ZAR. Voorts wordt het bedrag van 500.000,- ZAR opgemaakt aan allerlei betalingen. Op 28 en 29 september 2010 worden Zuid-Afrikaanse belastingen betaald ten bedrage van in totaal 200.000,- ZAR.
Op 27 en 28 oktober 2010 worden betalingen verricht aan een advocatenkantoor van in totaal 180.000,- ZAR. Op 22 november 2010 en 7 december 2010 ten slotte worden betalingen gedaan in verband met een renovatie van een zwembad van in totaal
42.617,- ZAR.
Daarnaast is op 22 augustus 2011 een bedrag van 475.000,- ZAR overgemaakt van de rekening van de Stichting [naam stichting] naar de rekening [naam begunstigde] / [naam verdachte] . Op 26 augustus 2011 is van dit bedrag van 475.000,- ZAR, 159.102,- ZAR overgemaakt naar de privérekening van de echtgenote van de verdachte. Op 30 en 31 augustus 2011 is een bedrag van in totaal 177.399,47 ZAR aan belastingen betaald.
Gezien het feit dat de geldbedragen telkens zijn overgeboekt van de rekening van de Stichting [naam stichting] naar de [naam begunstigde] / [naam verdachte] -rekening, die feitelijk aan de verdachte toebehoorde, en gezien de aard van de bestedingen die vervolgens met deze geldbedragen zijn gedaan, is de rechtbank van oordeel dat deze geldbedragen niet zijn gebruikt ter realisering van de doelstelling van de Stichting [naam stichting] maar voor privé uitgaven van de verdachte. Nu ook overigens niet gesteld of gebleken is dat deze geldbedragen van 500.000,- ZAR en 475.000,- ZAR ten gunste van de Stichting [naam stichting] zijn aangewend, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich als beheerder van de Stichting [naam stichting] deze bedragen van in totaal 975.000 ZAR opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de Stichting Vestia een overeenkomst had met [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] waarbij [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] gedurende drie jaar ondersteuning zou krijgen van de Stichting Vestia in de vorm van een door [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] te ontvangen vergoeding van 250.000,- ZAR per jaar. In 2010 heeft [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] deze vergoeding aan de Stichting Vestia gefactureerd en ook van haar betaald gekregen.
Toen [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] in 2011 een volgende factuur aan de Stichting Vestia stuurde, heeft de verdachte [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] laten weten dat de factuur op naam van de Stichting [naam stichting] zou moeten worden gesteld omdat deze vanuit Zuid-Afrika Social Housing Companies zou kunnen ondersteunen. Als [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] in 2011 250.000,- ZAR factureert aan [naam stichting] , wordt door [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] 1.250.000,- ZAR in plaats van 250.000,- ZAR per bank ontvangen. [naam verdachte] verklaart tegenover [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] dat het hier om een fout van de bank zou zijn gegaan en dat [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] dus een bedrag van 1.000.000,- ZAR moest terugbetalen. Volgens de verdachte zou het echter vanwege het type bankrekening van de Stichting [naam stichting] niet mogelijk zijn om het bedrag naar de rekening van [naam stichting] terug te boeken. Om die reden verzoekt de verdachte aan [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] om het bedrag van 1.000.000,- ZAR over te maken op de [naam begunstigde] / [naam verdachte] -bankrekening. [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] is hiertoe alleen bereid indien zij schriftelijk en op briefpapier van de Stichting [naam stichting] daartoe wordt verzocht. De verdachte stelt die brief op, gedateerd 24 september 2011 en ondertekent deze brief.
Op 5 oktober 2011 wordt het bedrag ontvangen op de [naam begunstigde] / [naam verdachte] -bankrekening.
Op 2 november 2011 wordt vervolgens van de [naam begunstigde] / [naam verdachte] -rekening een bedrag van USD 43.800,- overgeboekt naar de rekening van [naam verdachte] bij de (toenmalige) RBTT bank te Bonaire met als omschrijving ‘ [naam omschrijving 1] ’. Ook worden er vanaf 22 november 2011 grote bedragen contant opgenomen van de [naam begunstigde] / [naam verdachte] -bankrekening (onder vermelding van ‘ [naam omschrijving 2] ’).
Gezien de route die het geldbedrag van 1.000.000,- ZAR heeft afgelegd, namelijk van de rekening van [naam zuidafrikaanse woningbouwvereniging] naar de rekening van de Stichting [naam stichting] en vervolgens naar de [naam begunstigde] / [naam verdachte] -rekening, die feitelijk aan de verdachte toebehoorde, én gezien de bestedingen die vervolgens met dit geld zijn gedaan, namelijk een overboeking naar een privérekening van de verdachte voor een vakantie op Bonaire en grote contante geldopnames, acht de rechtbank verdachtes verklaring dat sprake was van een fout van de bank en dat hij het geldbedrag van 1.000.000,- ZAR niet eerder op de Nedbankrekening van de Stichting [naam stichting] kon terugstorten, onaannemelijk. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich als beheerder van de Stichting [naam stichting] dit bedrag opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte voornoemde bedragen heeft verduisterd.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
Inleiding
Aan de verdachte is het witwassen van € 673.765,- en/of € 875.023,98 en/of
2.659.000,- ZAR ten laste gelegd. Ten aanzien van een deel van deze bedragen heeft de verdachte, zoals hiervoor uiteengezet, bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank zal hieronder ingaan op de bedragen waarvan de verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen. Het gaat om een bedrag van
€ 520.000,- van het ten laste gelegde bedrag van € 875.023,98 en een bedrag van in totaal 975.000,- ZAR (500.000,- ZAR + 475.000,- ZAR) van het ten laste gelegde bedrag van 2.659.000,- ZAR.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het witwassen van € 520.000,- en 1.975.000,- ZAR (500.000,- ZAR en 475.000,- ZAR en 1.000.000,- ZAR) om de navolgende redenen:
Gelet op het eerder aangevoerde, namelijk dat er ten aanzien van dit bedrag geen sprake is geweest van opzettelijke wederrechtelijke toeëigening, is dit bedrag niet van misdrijf afkomstig en kan er dus geen sprake zijn van witwassen van dit bedrag.
Het enkele storten van geldbedragen op een (privé-)rekening zonder dat sprake is van (overige) gedragingen van de verdachte gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dit geldbedrag, kan niet zonder meer als witwassen worden gekwalificeerd.
Zoals hiervoor onder de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de geldbedragen van in totaal € 520.000,- heeft verduisterd. De verduistering van die geldbedragen was voltooid op het moment dat deze bedragen werden overgeboekt op de privé rekening van de verdachte en zijn echtgenote. Vervolgens heeft de verdachte met deze uit misdrijf afkomstige geldbedragen verschillende betalingen verricht, zoals de aflossing van de leningen van familieleden ten behoeve van de schikking met de Stichting Vestia en het doen van aankopen voor zichzelf en anderen.
De verdachte heeft daarmee verhuld wie de rechthebbende was van deze geldbedragen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a, Sr en deze bedragen omgezet en gebruikt als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid onder b, Sr. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen.
Het verweer wordt verworpen.
Uit de hiervoor onder de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3 omschreven handelingen met betrekking tot de bedragen van in totaal 1.975.000,- ZAR (500.000,- ZAR + 475.000,- ZAR + 1.000.000,- ZAR) blijkt dat de betreffende verduisterde bedragen zijn overgemaakt op bankrekeningen waarvan de betreffende rekeningshouders niet gerechtigd waren tot deze geldbedragen en over welke bankrekeningen de verdachte, hoewel hij niet de rekeninghouder was, wel feitelijk kon beschikken. Uit het arrest van de Hoge Raad van
26-09-2017 (ECLI:NL:HR:2017:2499) volgt dat het storten van geldbedragen op dergelijke bankrekeningen kan worden aangeduid als verhullingshandeling in het kader van witwassen. Het verweer dat deze geldbedragen niet zijn verhuld, wordt daarom eveneens verworpen. Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte € 520.000,-, 500.000,- ZAR,
475.000,- ZAR en 1.000.000,- ZAR heeft witgewassen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde – voor zover deze feiten betrekking hebben op de door de verdachte betwiste bedragen – heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, omdat nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij omstreeks 6 december 2007,
in Nederlandof Johannesburg (Zuid-Afrika),
een document, te weten een 'Offer to Purchase' (koopakte) (DOC-058),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt
immers heefthij, verdachte, valselijk en in strijd met de waarheid:
- in voornoemde 'Offer to Purchase' vermeld/opgenomen dat de woning op het adres [adres] , [woonplaats] (Zuid-Afrika), zal worden verkocht door [naam 1] aan Stichting [naam stichting] ( [naam stichting] ) en dat de koopsom een bedrag van 6.600.000 Zuid-Afrikaanse rand
te betalen als673.765 euro betrof, en
- ( vervolgens) die 'Offer to Purchase' ondertekend,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
hij op 3 april 2017, te Krimpen aan de Lek (gemeente Nederlek),
opzettelijk heeft voorhanden gehad een vals document,
te weten een 'Offer to Purchase' (koopakte) (DOC-058),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hieruit dat valselijk en in strijd met de waarheid in voornoemde 'Offer to Purchase' is vermeld/opgenomen dat de woning op het adres [adres] , [woonplaats] (Zuid-Afrika), zal worden verkocht door [naam 1] aan Stichting [naam stichting] ( [naam stichting] ) en dat de koopsom een bedrag van 6.600.000 Zuid-Afrikaanse rand
te betalen als673.765 euro betrof,
zulks terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2007 tot en met 20 februari 2008,
te Rotterdam en/of Krimpen aan de Lek (gemeente Nederlek) en 's-Gravenhage, en Isle of Man (Groot-Brittannië) en Brussel (België),
opzettelijk geldbedragen van in totaal 673.765 euro,
welke geldbedragen toebehoorden aan Stichting [naam stichting] ( [naam stichting] ),
en welke goederen verdachte als beheerder van Stichting [naam stichting] , onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 december 2008 tot en met
3 april 2017, te Rotterdam en/of Krimpen aan de Lek (gemeente Nederlek enper 1 januari 2015 gemeente Krimpenerwaard) althans elders in Nederland en/of Bonaire, en/of Zuid-Afrika en/of Miami (Verenigde Staten van Amerika) en/of Londen (Groot-Brittannië) en/of Argentinië en/of Brazilië en/of Chili,
telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal 875.023,98 euro en
2.659.000 Zuid-Afrikaanse Rand , te weten geldbedragen van:
- in totaal 781.144 euro ('schikking Vestia '), en
- in totaal 25.173 euro ('Mercedes GL400 en winterbanden') en
- 12.019,23 euro, ('jetski') en
- in totaal 307,75 euro ('Londen') en
- in totaal 56.380 euro (creditcard betalingen) en
- ( in totaal) 1.659.000 Zuid-Afrikaanse Rand en
- 1.000.000 Zuid-Afrikaanse Rand ,
welke geldbedragen (telkenstoebehoorden aan Stichting [naam stichting] ( [naam stichting] ),
en welke goederen verdachte als beheerder van Stichting [naam stichting] , onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
4.
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2007 tot en met 3 april 2017, te Rotterdam en/of Krimpen aan de Lek (gemeente Nederlek enper 1 januari 2015 gemeente Krimpenerwaard) en 's-Gravenhage, althans elders in Nederland, en/of Bonaire, en/of Johannesburg, en/of Brussel (België), en/of Isle of Man (Groot-Brittannië),
a. a) van een voorwerp, te weten een geldbedrag ter hoogte van 673.765 euro , de herkomst, heeft verhuld, en heeft
verhuld wie de rechthebbende op genoemd geldbedrag was,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
b) telkens voorwerpen, te weten geldbedragen ter hoogte van 673.765 euro en 781.144 euro en 2.659.000 Zuid-Afrikaanse rand,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
5.
hij op 20 november 2017 te Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen winkelgoederen, te weten:
- een paar handschoenen en
- contactdozen en schakelaars (merk Berker) en
- een set 'Philips HUE Starterset White 2X E27' (inhoudende een of meer LED-lampen en bridge en dimmer),
toebehorende aan [naam bouwmarkt] .
6.
hij in de periode van 1 december 2007 tot en met 3 april 2017,
te Krimpen aan de Lek (gemeente Nederlek enper 2015 gemeente Krimpenerwaard),
een geschrift, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een brief gedateerd
6 december 2007 en waarin als afzender is genoemd [naam 2] (DOC-140),
valselijk heeft opgemaakt ,
immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid op genoemd geschrift (in de Engelse taal) vermeld :
- dat die brief afkomstig was van [naam 2] , en
- dat die brief door die [naam 2] was geschreven/gericht aan hem, verdachte, en
- dat sprake was van een verkoop en eigendomsoverdracht van een onroerende zaak (te weten een woning) (met transportdatum 25 januari 2008) door [naam 1] (als verkopende partij) aan Stichting [naam stichting] (als kopende partij), en- dat genoemde [naam 2] en [naam 1] en Stichting [naam stichting] (vertegenwoordigd door hem, verdachte) daarbij betrokken waren,
zulks met het oogmerk om ditgeschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.