Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep aangetekend tegen een besluit van de Belastingdienst waarin werd gesteld dat zij en haar moeder in de periode van 18 februari 2019 tot en met 7 april 2019 als toeslagenpartners werden aangemerkt. Dit had gevolgen voor de hoogte van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget, omdat het inkomen en vermogen van de moeder werd meegerekend. Eiseres betwistte deze aanname en stelde dat haar moeder in die periode in een vakantiewoning verbleef en niet op haar adres woonde. De rechtbank oordeelde dat er gerede twijfel bestond over de inschrijving van de moeder in de Basisregistratie Personen (BRP) en dat de situatie niet overeenkwam met de werkelijkheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen twee maanden een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. F.P.J. Schoonen in aanwezigheid van griffier H. Philips.