In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond. Het verzoek betreft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind], geboren in 2007, die momenteel verblijft bij haar tante en oom van moederszijde. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de GI zijn gehoord. De ouders hebben het ouderlijk gezag over [naam kind].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedsituatie bij beide ouders, waaronder middelengebruik en negatieve communicatie over elkaar in het bijzijn van [naam kind]. De GI heeft aangegeven dat [naam kind] tot rust komt bij haar pleegouders en dat er een hulpverleningstraject (KUDK) zal worden ingezet. De vader heeft ingestemd met de verlenging van de uithuisplaatsing, terwijl de moeder zich hiertegen verzet, omdat zij de periode te lang vindt.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind]. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 2 november 2020, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.