ECLI:NL:RBROT:2020:220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
C/10/562984 / HA ZA 18-1130
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. Sikkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na aanvaring van motortankschip met duwcombinatie; vorderingsgerechtigdheid en schadeomvang

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit de vennootschap onder firma Duchesse en andere betrokken partijen, schadevergoeding van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij De Jong B.V. naar aanleiding van een aanvaring op 1 maart 2017 op het Albertkanaal in België. De aanvaring vond plaats tussen het motortankschip van de eisers en de duwcombinatie van de gedaagde, wat resulteerde in aanzienlijke schade aan het schip van de eisers, waaronder schade aan het casco en de tankcoating. De eisers vorderden een bedrag van € 610.903,01, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde voerde verweer en betwistte de vorderingsgerechtigdheid van de eisers, met name van Patricia B, die kort voor de dagvaarding uit de vennootschap was getreden.

De rechtbank oordeelde dat de vof Duchesse vorderingsgerechtigd was, omdat zij een volmacht had van de verzekeraars om schadevergoeding te vorderen. De rechtbank oordeelde echter dat Patricia B niet vorderingsgerechtigd was, omdat zij geen belang meer had bij de vordering. De rechtbank erkende de aansprakelijkheid van De Jong voor de schade, maar de omvang van de schade werd betwist. De rechtbank beoordeelde de verschillende schadeposten, waaronder de kosten voor de vervanging van de tankcoating, cascoschade en tijdverletschade. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 550.666,14, te vermeerderen met wettelijke rente, en werd De Jong veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering bij schadeclaims en de rol van vorderingsgerechtigdheid in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/562984 / HA ZA 18-1130
Vonnis van 15 januari 2020
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
V.O.F. DUCHESSE,
gevestigd te Zwijndrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HANDEL- EN SCHEEPVAARTBEDRIJF O. SLOKKERS B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PATRICIA B B.V.,
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
4. de vennootschap onder firma
[naam eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] ,
5.
[naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser] ,
6.
[naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
eisers,
advocaat mr. H.W. ten Katen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REDERIJ DE JONG B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Blussé van Oud -Alblas te Rotterdam.
Eisers afzonderlijk zullen v.o.f. Duchesse, Slokkers, Patricia B, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] respectievelijk [naam eiser 3] genoemd worden. V.o.f. Duchesse, Slokkers, [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] gezamenlijk zullen De vof genoemd worden. Gedaagde zal De Jong genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 november 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte comparitie van partijen tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 juli 2019, alsmede de daarin vermelde aantekeningen comparitie van partijen tevens houdende wijziging van eis van De vof en de comparitie aantekeningen tevens akte uitlating akte wijziging van eis van De Jong;
  • de op 31 juli 2019 ingekomen reacties op het proces-verbaal van De vof en De Jong;
  • de akte na comparitie van De vof, met producties;
  • de op 3 september 2019 ingekomen fax van De vof houdende een productie;
  • de antwoordakte na comparitie van 9 oktober 2019 van De Jong.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vof is eigenaar van motortankschip “ [naam schip] ”, een tanker voor het vervoer van agressieve zuren.
2.2.
De Jong is reder van de duwboot “ [naam duwboot] ” en de duwbak “ [naam duwbak] ” (hierna gezamenlijk: de duwcombinatie).
2.3.
Op 1 maart 2017 heeft op het Albertkanaal ter hoogte van Genk, België, een aanvaring plaatsgevonden tussen de duwcombinatie en de “ [naam schip] ”. Deze aanvaring was het gevolg van het uitvallen van het stuurwerk van de duwcombinatie.
2.4.
Ten gevolge van de aanvaring is schade ontstaan aan de “ [naam schip] ”, waaronder schade aan het casco en aan de tankcoating.

3.Het geschil

3.1.
De vof en Patricia B vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, De Jong veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 610.903,01, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van De Jong in de kosten van het geding, alsmede in de nakosten.
3.2.
De Jong voert verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van De vof, althans Patricia B, in diens vordering, althans tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van De vof en Patricia B in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

vorderingsgerechtigdheid
4.1.
De Jong heeft aangevoerd dat De vof niet vorderingsgerechtigd is, aangezien uit de door De vof overgelegde toelichting op de winst- en verliesrekening van v.o.f. Duchesse over 2017 blijkt dat zij een schade-uitkering heeft ontvangen van € 502.250,-, terwijl niet blijkt dat er sprake is van subrogatie door verzekeraars.
4.2.
De vof heeft hiertegen aangevoerd dat verzekeraars een last en volmacht hebben verstrekt aan De vof om in eigen naam schadevergoeding te vorderen. Hierbij heeft zij een ‘
power of attorney/mandate’ overgelegd, waarin onder meer is vermeld:
“Insurers herewith confirm that they as “subrogated insurers” did authorize and if necessary, hereby again authorise v.o.f. Duchesse
- to act in their own name but on behalf and for the account of insurers as claimant in the legal proceedings started against De Jong (lastgeving), with regard to the claim(s) in relation to the collision between [naam schip] and [naam duwboot] , resulting in part payment of damages of v.o.f. Duchesse in connection to that incident (…).
Insurers herewith sanctions all (legal) actions taken by v.o.f. Duchesse to secure the claim of insurers. The power of attorney is governed by Dutch law.”
4.3.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat De vof een last heeft verkregen voor het instellen van een vordering jegens De Jong voor het door verzekeraars uitgekeerde bedrag en dat zij voor het overige de vordering voor zichzelf heeft ingesteld. Hoewel De vof eerder toe had kunnen lichten dat zij een schade-uitkering heeft ontvangen, zoals De Jong terecht heeft opgemerkt, maakt dat echter niet dat de
power of attorneyniet voldoende is. Ook de overige kanttekeningen die De Jong bij de
power of attorneyheeft gemaakt, doen er niet aan af, aangezien De Jong het bedrag dat aan De vof is uitgekeerd, niet heeft betwist en De Jong niet heeft toegelicht dat en waarom het vorderingsrecht van de verzekeraars zou kunnen zijn verjaard.
4.4.
Daarnaast heeft De Jong aangevoerd dat Patricia B geen deel meer uitmaakte van v.o.f. Duchesse op het moment van dagvaarden, zodat zij niet vorderingsgerechtigd is.
4.5.
De vof heeft hierop toegelicht dat Patricia B kort voor het dagvaarden uit v.o.f. Duchesse is getreden, en dat er met haar is afgerekend. Patricia B heeft derhalve geen belang meer bij de onderhavige vordering, maar dit belang komt nog wel toe aan (de andere vennoten van) v.o.f. Duchesse.
4.6.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat Patricia B niet vorderingsgerechtigd is. Patricia B zal in de proceskosten van De Jong worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
de schade
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat De Jong aansprakelijk is voor de door De vof ten gevolge van de aanvaring geleden schade. Het geschil betreft de omvang van die schade.
4.8.
De vof heeft aangevoerd schade te hebben geleden, bestaande uit de volgende schadeposten:
  • de tankcoating € 352.000,00
  • cascoschade € 58.123,30
  • overige schade aan het schip € 123.573,62
  • tijdverletschade € 94.894,73
  • kosten voor klassebureau DNV-GL € 6.680,00
  • kosten van de reder bij reparatiebegeleiding € 6.050,00
  • expertisekosten € 22.715,20
  • buitengerechtelijke incassokosten
Totaal exclusief wettelijke rente € 669.049,46
4.9.
De vof heeft het beloop van haar vordering beperkt tot € 669.003,66 exclusief wettelijke rente, zodat de rechtbank daarvan uitgaat.
Volgens De vof heeft De Jong op 21 september 2018 een bedrag van € 79.145,86 voldaan. Dit bedrag heeft De vof op grond van artikel 6:44 BW eerst in mindering gebracht op de kosten en de wettelijke rente, en vervolgens op de hoofdsom. Hierop wordt hierna in rechtsoverweging 4.32 nader ingegaan.
4.10.
Van de genoemde posten heeft De Jong de kosten voor klassebureau DNV-GL en de expertisekosten erkend, zodat deze posten met een beloop van € 6.680,00 respectievelijk € 22.715,20 toewijsbaar zijn. De post ‘overige schade aan het schip’ is niet gemotiveerd betwist, zodat deze post wordt toegewezen tot een bedrag van € 123.573,62. De overige posten komen hierna aan de orde.
de tankcoating
4.11.
De vof heeft haar vordering ten aanzien van de tankcoating als volgt toegelicht.
De “ [naam schip] ” beschikt over vier ladingtanks die voorzien zijn van een coating die bestand is tegen de door het schip te vervoeren zuren, waaronder het corrosieve fosforzuur.
Ten gevolge van de aanvaring is deze coating in alle vier de tanks zichtbaar beschadigd geraakt. Of het bij deze zichtbare beschadigingen is gebleven, of dat er mogelijk ook haarscheurtjes in de coating zijn ontstaan, was volgens De vof niet te controleren.
Daarbij heeft De vof aangevoerd dat het klassebureau DNV-GL slechts een klassecertificaat zou afgeven, indien de leverancier van de coating verklaarde dat de coating nog geschikt was voor het vervoer van de lading. [naam leverancier] , de leverancier van de coating, was niet bereid deze verklaring af te geven. Derhalve was De vof genoodzaakt de tanks te stralen en de coating geheel te vervangen. In dit kader heeft De vof een verklaring van [naam leverancier] overgelegd. Deze luidt – voor zover relevant – als volgt:
“In april 2007 is de coating van [naam schip] gedeeltelijk vervangen door een [naam leverancier] product. Deze coating is een vinylester coating genaamd Corroglas VSF met als toplaag Graphite S (anti statische coating). De coating van [naam schip] is toen vervangen omdat deze niet voldeed. De coating van voor 2007 was een polyester product van [naam bedrijf 1] . Een polyester product is inferieur aan het vervangende vinylester conserveringsysteem van [naam leverancier] . [naam bedrijf 1] . is failliet gegaan.
(…)
Juist is dat de coating van de tanks diende te worden vervangen omdat door de aanvaring een schokgolf door het schip is gegaan. Ten gevolge van die schokgolf kan niet worden gegarandeerd dat de coating intact is. De lading die het schip vervoert is dusdanig agressief dat niet geriskeerd kan worden om met een mogelijk ondeugdelijke coating lading te laden. Bovendien is er geen methode om de coating te testen. (…) Desverzocht hebben wij dat ook zo aan de klasse geadviseerd, welk advies de klasse heeft overgenomen.”
4.12.
De Jong heeft betwist dat er naast de visueel waarneembare schade aan de ladingtanks, nog andere schade aan de tanks zou zijn geweest. Niet is vastgesteld dat er daadwerkelijk niet-waarneembare schade, zoals haarscheurtjes, was ontstaan. Dergelijke schade blijkt niet uit de overgelegde expertiserapporten. Daarnaast zijn er foto’s gemaakt van de tanks nadat ze na het voorval waren geleegd en gestraald. Als er haarscheurtjes in de tanks aanwezig waren geweest ten gevolge van de aanvaring, zouden de tanks moeten zijn beschadigd doordat de zure lading na het voorval nog drie dagen in de tanks had gezeten. Het was derhalve niet noodzakelijk de tankcoating geheel te vernieuwen, zodat deze kosten niet voor rekening van De Jong kunnen komen. Ook heeft De Jong aangevoerd dat de deugdelijkheid van de coating te testen was, zodat kon worden vastgesteld of het geheel vervangen van de tankcoating wel noodzakelijk was.
Voorts heeft De Jong aangevoerd dat, indien en voor zover De Jong de kosten voor de coating dient de vergoeden, er een nieuw-voor-oud-correctie moet worden toegepast, aangezien de coating reeds was versleten en aan herstel toe was.
Tot slot heeft De Jong aangevoerd dat de nieuwe coating niet vergelijkbaar is met de vervangen coating. Zo is bij de nieuwe coating geen grafieten toplaag aangebracht en zijn geen specificaties van de vervangen noch van de nieuwe coating overgelegd. Aldus betwist De Jong de hoogte van de kosten voor de nieuwe tankcoating.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. De vof heeft gesteld dat zij van het klasse-bureau geen toestemming kreeg om ladingen te vervoeren, zolang de tankcoating niet in orde was verklaard door de leverancier. Zonder de klasse-goedkeuring was de “ [naam schip] ” economisch onbruikbaar, aldus De vof. De Jong heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat vervanging van de tankcoating noodzakelijk was in verband met de klasse-eisen. Of er al dan niet sprake was van niet-waarneembare schade aan de tanks, kan derhalve in het midden blijven. De kosten voor vervanging van de tankcoating zijn in beginsel toewijsbaar.
4.14.
De Jong heeft nog aangevoerd dat er een nieuw-voor-oud-correctie dient te worden toegepast, nu De vof ten gevolge van de aanvaring in een betere positie is komen te verkeren dan zonder de aanvaring het geval zou zijn geweest. Blijkens de foto’s van de tanks zijn er veelvuldig reparaties uitgevoerd aan de coating. De Jong heeft betwist dat het hierbij om preventieve reparaties zou gaan. De coating verkeerde volgens haar niet in goede staat en zou niet lang meer meegaan. De vof geniet dus voordeel van de nieuwe tankcoating.
In dit kader heeft De Jong er tevens op gewezen dat onduidelijk is of de nieuwe coating eenzelfde soort coating is als de coating die voorheen op de tanks was aangebracht. De door De vof gemaakte kosten voor de coating zijn zo hoog, dat moet worden aangenomen dat de nieuwe coating van betere kwaliteit is dan de oude coating, aldus De Jong. Ter illustratie heeft De Jong een offerte overgelegd van straalbedrijf [naam bedrijf 2] voor vervanging van tankcoating Hempadur van 5 tanks voor een soortgelijk schip. Deze offerte sluit op minder dan de helft van de thans door De vof gevorderde kosten, volgens De Jong.
4.15.
Ter zitting heeft De vof onderkend dat de nieuwe coating langer meegaat dan de oude coating zou zijn meegegaan. De vof heeft echter betwist dat de coating versleten zou zijn, aanvoerende dat de tanks direct zouden zijn beschadigd door de zuren als de coating beschadigd was. De vof heeft een verklaring van [naam leverancier] overgelegd, waarin staat:
“Ik kan mij niet vinden in de conclusie van Vermaas ten aanzien van de levensduur van de coating. De levensduur van onze coating wordt afgezet tegen een aantal reparaties waarvan men vermoedt dat dit ten gevolge is van een afname van de coating. Er blijkt nergens uit dat de coating geen bescherming meer zou bieden ondanks de reparaties. Juist door de reparaties kan de coating verder bescherming bieden. (…) verder wordt de levensduur vergeleken met een polyester coating die inferieur is aan een vinylester coating. Indien een inferieure coating al 12 jaar lang meegaat, dan ligt de levensduur van de vinylester daar zeker boven. Na het incident hebben wij de coating geïnspecteerd. De coating – zou die niet door de aanvaring zijn beschadigd – had gemakkelijk nog vijf tot tien jaar als zodanig kunnen functioneren en, indien goed onderhouden, nog langer.
Zou het incident niet hebben plaatsgevonden [dan] zou van de noodzaak van vervanging geen sprake zijn. Wij hebben voorbeelden van coatings in agressieve omgevingen die wel meer dan 30 jaar zijn meegegaan. De reparaties die zijn uitgevoerd aan de coating zijn levensduur verlengend. Mocht een reparatie niet goed zijn uitgevoerd, dan hadden deze plekken er anders uitgezien gezien de agressiviteit van het medium. (…)”
De vof heeft de factuur van [naam bedrijf 2] uit 2007 overgelegd ten behoeve van de vervanging van de coating van tank 4, alsmede de factuur van de vervanging van de coating van de vier tanks na de aanvaring. Volgens De vof blijkt hieruit dat de kosten, gezien de verstreken tijd, vergelijkbaar zijn. De kosten zijn derhalve niet buitensporig hoog, aldus De vof.
Tegen de door De Jong overgelegde offerte heeft De vof ingebracht dat die ziet op een ander soort coating en op andere werkzaamheden, zodat die offerte niet te vergelijken is met de kosten voor het vervangen van de coating van de “ [naam schip] ”.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. De Jong doet een beroep op voordeelstoerekening. Bij de beoordeling van een beroep op voordeelstoerekening (art. 6:100 BW) gaat het erom dat genoten voordelen, voor zover dat redelijk is, mede in aanmerking behoren te worden genomen bij de vaststelling van de te vergoeden schade (vgl. HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4012). Ter zitting heeft De vof onderkend dat de nieuwe coating langer meegaat dan de oude coating zou zijn meegegaan, zodat De vof ten gevolge van de aanvaring in een betere (vermogens)positie is komen te verkeren dan waarin zij zonder de aanvaring zou hebben verkeerd. Niet betwist is dat toerekening van voordeel redelijk is. Gelet op de betwisting door De vof en de door haar overgelegde verklaring van [naam leverancier] heeft De Jong onvoldoende onderbouwd dat de vervangen coating daadwerkelijk aan het eind van haar levensduur zou zijn en op korte termijn vervangen zou moeten worden. Daarbij heeft De vof onderbouwd dat de nieuwe coating voldoende is voor klassebureau DNV-GL en dat de nieuwe coating ook qua kosten vergelijkbaar is met de vervangen coating, zodat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Dat of waarom De vof had moeten kiezen voor de coating van [naam bedrijf 1] van voor 2007, heeft De Jong onvoldoende onderbouwd.
Zoals blijkt uit de verklaring van [naam leverancier] kon de coating, indien goed onderhouden, 30 jaar meegaan. Volgens [naam leverancier] werken de door De vof uitgevoerde reparaties levensduur verlengend, zodat van een termijn van 30 jaar wordt uitgegaan. De Jong heeft inhoudelijk niet betwist dat deze coating 30 jaar mee zou kunnen gaan. Dat een andere coating wellicht korter meegaat, doet aan het voorgaande immers niet af.
Blijkens de verklaring van [naam leverancier] en de door De vof overgelegde factuur van [naam bedrijf 2] is de vervangen coating in 2007 aangebracht, zodat deze ten tijde van de aanvaring ongeveer 10 jaar oud was, zodat ervan uit kan worden gegaan dat deze nog 20 jaar mee zou gaan. De post voor de tankcoating wordt aldus toegewezen, rekening houdend met de voordeelstoerekening, tot een bedrag van ⅔ * € 352.000,00 = € 234.666,67.
cascoschade
4.17.
Ten aanzien van de cascoschade heeft De vof aangevoerd dat op voorhand een prijsafspraak is gemaakt op basis van inspectie van de schade. De schade werd toen begroot op een bedrag van € 50.678,80. Tijdens de uitvoering van de reparatie is gebleken dat de schade omvangrijker was, zodat aanvullend een bedrag van € 7.444,50 in rekening is gebracht, welk bedrag door De vof is betaald. Volgens De vof betroffen dit reparaties die op instructie van klassebureau DNV-GL dienden te worden uitgevoerd. Deze kosten zaten niet reeds bij de prijsafspraak inbegrepen.
4.18.
De Jong heeft de kosten voor wat betreft de prijsafspraak erkend, maar de aanvullend in rekening gebrachte kosten betwist, aanvoerende dat de werf eenzijdig op de afgesproken prijs is teruggekomen en ook de expert van De vof aan had gegeven het niet eens te zijn met de extra kosten.
4.19.
Aangezien De Jong niet heeft betwist dat De vof ook de aanvullende kosten heeft gemaakt en dat deze volgens het klassebureau noodzakelijk waren, wordt de vordering op het punt van de cascoschade toegewezen tot een bedrag van € 50.678,80 + € 7.444,50 = € 58.123,30.
tijdverlet
4.20.
Ten aanzien van haar tijdverletschade heeft De vof aangevoerd dat zij de “ [naam schip] ” gedurende 29 dagen en 11 uur niet in heeft kunnen zetten. De aanvaring vond plaats op 1 maart 2017 om 23.15 uur en op 1 april 2017 om 12.00 uur is het schip weer van de werf vertrokken. De vof heeft haar verletschade berekend op basis van de door haar overgelegde bevrachtingsovereenkomst tussen bevrachter [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ) en De vof en tussen [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] . Op basis daarvan is De vof gerechtigd tot een vast maandbedrag in 2017 à € 76.460,17 netto, plus een bonus over vervoerde tonnen. Deze bonus bedroeg in 2017 € 233.320,88. Van deze maandbedragen en de bonus heeft De vof facturen overgelegd. Volgens De vof zou deze bonus zonder de aanvaring € 253.804,90 hebben bedragen. Van deze kosten dienen de haven- en kanaalgelden à € 713,93 te worden afgetrokken.
4.21.
De Jong heeft aangevoerd dat volgens haar expert, een reparatieduur van 17 werkdagen redelijk is, zodat het totale tijdverlet 24 dagen bedraagt. Daarnaast heeft De Jong het nettobedrag aan tijdverlet betwist, aanvoerende dat het op de weg van De vof had gelegen om haar tijdverlet te onderbouwen door haar inkomensgegevens over drie maanden voor en drie maanden na te reparatie over te leggen. Daarnaast kunnen de door De vof overgelegde bevrachtingsovereenkomsten niet tot bewijs van haar inkomsten dienen, aangezien zij slechts delen van de bevrachtingsovereenkomsten heeft overgelegd, zodat de stukken voor De Jong niet te controleren zijn.
4.22.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat De vof schade heeft geleden door tijdverlet. De vof heeft toegelicht dat zij de “ [naam schip] ” gedurende 29 dagen en 11 uren niet in heeft kunnen zetten. De Jong heeft onvoldoende onderbouwd aangevoerd dat en waarom De vof niet het door haar werkelijk geleden tijdverlet in rekening zou mogen brengen. Dat De Jong heeft aangevoerd dat 24 dagen redelijk is, doet hieraan niet af.
4.23.
Ten aanzien van het voor het tijdverlet gehanteerde bedrag wordt vooropgesteld dat het inkomen dat als gevolg van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden wordt gederfd - logischerwijze - niet exact vast te stellen is en dat dit zo goed mogelijk dient te worden benaderd. Bedrijfsschade van een scheepsexploitant wordt doorgaans begroot op basis van een gemiddelde van de opbrengsten gerealiseerd drie maanden vóór de exploitatiestilstand en drie maanden daarna. De vof heeft haar schade weliswaar niet uitdrukkelijk op deze gebruikelijke wijze berekend en toegelicht, maar zij heeft wel de daartoe noodzakelijke stukken overgelegd.
De vof heeft maandfacturen overgelegd over de periode van drie maanden voor de aanvaring en van drie maanden na het einde van de exploitatiestilstand ten gevolge van de aanvaring. Daarnaast heeft De vof een factuur overgelegd van de bonus die zij stelt te hebben ontvangen in verband met vervoerde tonnen. Dat deze bedragen niet zijn onderbouwd door een bevrachtingsovereenkomst, maakt de berekening op basis van deze bedragen niet onredelijk. De verdere kanttekeningen die De Jong bij deze nota’s heeft geplaatst, maken niet dat deze niet als richtsnoer bij de schadebegroting kunnen dienen. Uit de maandfacturen volgt dat De vof € 76.460,17 als vast maandbedrag ontving en dat De vof een bonus van € 233.320,88 heeft ontvangen over 2017. Dat De vof deze bonus heeft ontvangen, volgt onder meer uit de door De vof overgelegde jaarrekening over 2017.
Aldus wordt de schade begroot op (€ 76.460,17 / 30 * 29 11/24 ) + ( € 233.320,88 / (365 - 29 11/24) * 365) - € 713,93 aan vaargelden = € 94.894,74. De vordering wordt voor zover het tijdverlet betreft op dit punt toegewezen.
Dat deze berekening niet overeenkomt met de door De Jong gemaakte berekening op basis van de omzet en vaartkosten uit de jaarrekening van De vof over 2017 maakt dit niet anders, nu De Jong onvoldoende heeft onderbouwd dat en waarom de gemaakte reparatiekosten in mindering dienen te komen op de tijdverletschade.
eigenaarskosten
4.24.
De vof heeft vergoeding gevorderd van kosten, gemaakt in verband met de bijstand door [naam bedrijf 5] en Handel- en Scheepvaartbedrijf O. Slokkers B.V. Hiervan heeft De vof facturen overgelegd. De vof heeft toegelicht dat deze partijen deze kosten hebben moeten maken omdat zij tijd hebben moeten besteden aan het voorval, zoals door het spreken met experts, bijwonen van expertises en reparaties. Deze tijd is bij De vof in rekening gebracht en komt derhalve voor vergoeding in aanmerking, aldus De vof.
4.25.
De Jong heeft deze kosten betwist, aanvoerende dat de facturen onvoldoende zijn toegelicht.
4.26.
De rechtbank is van oordeel dat De Jong haar betwisting, gelet op de door De vof overgelegde facturen en gegeven toelichting, onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de vordering op dit punt toewijsbaar is. De vof heeft echter niet onderbouwd dat en waarom het op de facturen genoemde bedrag aan btw ook schade is die voor vergoeding in aanmerking komt. Dit te meer nu De vof bij andere posten geen btw vordert. De vordering zal derhalve worden toegewezen tot het factuurbedrag exclusief btw, zijnde in totaal € 5.000,-.
4.27.
De overige door De vof gevorderde kosten zijn door De Jong niet of niet gemotiveerd betwist, zodat deze worden toegewezen.
rente en kosten
4.28.
De vof heeft aangevoerd buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt. De vof heeft toegelicht dat de werkzaamheden in dat kader tot een betaling door De Jong hebben geleid.
4.29.
De Jong heeft betwist dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en heeft aangevoerd dat het feit dat De Jong niet meer heeft betaald, gevolg is van het feit dat De vof haar vorderingen onvoldoende had onderbouwd. In dit kader verkeert De vof derhalve in schuldeisersverzuim, aldus De Jong. Ditzelfde geldt ten aanzien van de rente en proceskosten.
4.30.
De rechtbank overweegt als volgt. De schuldenaar die een beroep doet op schuldeisersverzuim van de wederpartij dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de nakoming van zijn verbintenis wordt verhinderd doordat de schuldeiser de daartoe noodzakelijke medewerking niet verleent of doordat een ander beletsel van zijn kant is opgekomen. De Jong heeft dit onvoldoende gesteld. Daarnaast heeft De Jong onvoldoende onderbouwd betwist dat zijdens De vof geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De vordering zal ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
4.31.
Uit het voorgaande volgt dat de door De vof opgevoerde posten toewijsbaar zijn als volgt:
  • de tankcoating € 234.666,67
  • cascoschade € 58.123,30
  • overige schade aan het schip € 123.573,62
  • tijdverletschade € 94.894,74
  • kosten voor klassebureau DNV-GL € 6.680,00
  • kosten van de reder bij reparatiebegeleiding € 5.000,00
  • expertisekosten € 22.715,20
  • buitengerechtelijke incassokosten
Totaal exclusief wettelijke rente € 550.666,14
4.32.
Op 21 september 2018 heeft De Jong een betaling verricht van € 79.145,86. De vof heeft terecht aangevoerd dat dit bedrag overeenkomstig artikel 6:44 BW eerst in mindering dient te komen op de op 21 september 2018 verschenen rente over de hoofdsom, waarna het overige in mindering komt op de hoofdsom en lopende rente. Derhalve is de ingangsdatum van de wettelijke rente, rekening houdend met de gedane betaling, 21 september 2018. Dit is niet verder betwist.
4.33.
De Jong zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De vof worden begroot op:
- dagvaarding € 85,79
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
7.747,50(2,5 punten × tarief € 3.099,00)
Totaal € 11.779,29
4.34.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt De Jong tot betaling aan De vof van een schadevergoeding van € 550.666,14 (zegge: vijfhonderdvijftigduizend zeshonderdzesenzestig euro en veertien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 1 maart 2017 tot 21 september 2018, verminderd met een bedrag van € 79.145,86, welk bedrag overeenkomstig artikel 6:44 BW eerst in mindering dient te komen op de wettelijke rente verschenen tussen 1 maart 2017 en 21 september 2018 over het bedrag van € 550.666,13, waarna het restant in mindering komt op de hoofdsom en de lopende rente, te vermeerderen met de rente over het restantbedrag met ingang van 21 september 2018 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt De Jong in de proceskosten, aan de zijde van De vof tot op heden begroot op € 11.779,29,
5.3.
veroordeelt Patricia B in de proceskosten aan de zijde van De Jong, tot op heden begroot op nihil,
5.4.
veroordeelt De Jong in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat De Jong niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
3178/2066/1573