ECLI:NL:RBROT:2020:2287

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/5555
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na niet verschijnen op afspraken

Op 17 maart 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weening, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door M. Cavlak. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw), maar zijn uitkering werd per 29 juli 2019 ingetrokken na zijn niet verschijnen op twee afspraken met verweerder. Eiser had niet gereageerd op de uitnodigingen, omdat hij stelde de brieven niet te hebben ontvangen. De rechtbank oordeelde dat eiser een verwijt kon worden gemaakt voor het niet verschijnen, omdat de uitnodigingen op de gebruikelijke wijze waren bezorgd en hij voldoende tijd had om hierop te reageren. De rechtbank concludeerde dat verweerder bevoegd was om de uitkering in te trekken en dat het beroep van eiser ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 17 maart 2020.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. E.R. Weening,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: M. Cavlak.

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ingetrokken per 29 juli 2019 en een bedrag van € 67,66 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser ontving een uitkering op grond van de Pw. In verband met een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan eiser verstrekte uitkering heeft verweerder hem bij brief van 26 juli 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 29 juli 2019. Verweerder heeft eiser verzocht om verschillende gegevens mee te nemen naar dit gesprek. Omdat eiser niet is verschenen op dit gesprek heeft verweerder zijn uitkering bij besluit van 29 juli 2019 per gelijke datum opgeschort. Daarbij heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 31 juli 2019. Ook op 31 juli 2019 is eiser niet bij verweerder verschenen en heeft hij de gevraagde gegevens niet overgelegd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in verzuim was door niet te verschijnen op de gesprekken en door de gevraagde stukken niet te overleggen, en dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
3. Eiser betoogt dat het hem niet kan worden verweten dat hij niet op de oproepen van verweerder heeft gereageerd. Eiser voert hiertoe aan dat hij de brieven van verweerder niet heeft ontvangen. Eiser stelt dat verweerder op de hoogte is van de problemen die eiser ondervindt bij het ontvangen van zijn post. Eiser stelt zich op het standpunt dat de verklaring van de toezichthouder dat de brieven in de brievenbus zijn gedeponeerd, niets zegt over de daadwerkelijke ontvangst. Verder wijst eiser erop dat verweerder op de hoogte is van de lichamelijke en psychische problemen van eiser en dat verweerder hem desondanks niet tegemoet wil komen of hem wil helpen met zijn problemen.
4. In artikel 54, eerste lid, van de Pw is bepaald dat indien belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken kan opschorten.
In artikel 54, vierde lid, van de Pw staat dat als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn, het college het recht op bijstand kan intrekken na het verstrijken van deze termijn met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
5. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van beroep, de Raad, van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3026) staat bij de beantwoording van de vraag of het bijstand verlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
6. Vaststaat dat eiser niet is verschenen op de gesprekken bij verweerder. Door eiser wordt niet betwist dat de uitnodigingen door medewerkers van verweerder zijn gedeponeerd in de brievenbus van de woning waar hij verblijft. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2304), mag het college er in beginsel vanuit gaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van een betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging om de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Indien betrokkene deze, voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde, post niet heeft ontvangen, komt dit voor zijn risico. De rechtbank ziet in wat eiser heeft betoogd geen aanknopingspunten om daar in dit geval anders over te oordelen, nu eiser respectievelijk drie en twee dagen de tijd heeft gehad om kennis te nemen van de uitnodigingsbrieven. Anders dan eiser stelt, was verweerder niet gehouden de uitnodigingen persoonlijk aan hem of een huisgenoot te overhandigen. Daarnaast is niet gebleken dat eiser vanwege zijn psychische beperkingen niet in staat kon worden geacht tijdig kennis te nemen van de uitnodigingen en hieraan gehoor te geven.
7. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat eiser een verwijt kan worden gemaakt van het niet verschijnen op de afspraken bij verweerder. Verweerder was dan ook bevoegd om de uitkering van eiser met ingang van 29 juli 2019 in te trekken. Niet gebleken is dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Tegen de terugvordering zijn door eiser geen beroepsgronden aangevoerd, zodat deze geen bespreking behoeft.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Huis-Grondman, griffier. De uitspraak is gedaan op 17 maart 2020 en openbaar gemaakt door middel van publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.