ECLI:NL:RBROT:2020:2500

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
ROT 19/5404
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betalingsregeling terugvordering kinderbijslag na herziening recht op kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank, waarin werd bepaald dat zij met ingang van het eerste kwartaal van 2019 geen recht meer had op kinderbijslag en dat zij een bedrag van € 312,24, dat zij ten onrechte had ontvangen, diende terug te betalen. De Sociale Verzekeringsbank had een betalingsregeling vastgesteld, waarbij eiseres zes maanden € 50,- en één maand € 14,24 diende te betalen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin haar bezwaar ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 13 maart 2020 zijn partijen niet verschenen. De rechtbank heeft onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt dat eiseres in beroep dezelfde argumenten aanvoert als in bezwaar, maar geen gronden heeft aangevoerd tegen de invordering. Eiseres heeft aangegeven dat de betalingsregeling van € 50,- per maand geen problemen oplevert. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 11 juni 2019, waarin het recht op kinderbijslag is herzien, in rechte vaststaat, omdat eiseres hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.

De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om tot een ander oordeel te komen en bevestigt de betalingsregeling zoals vastgesteld door de Sociale Verzekeringsbank. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter F.P.J. Schoonen, in aanwezigheid van griffier I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5404
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Bij besluit van 11 juni 2019 heeft verweerder bepaald dat eiseres met ingang van het eerste kwartaal 2019 geen recht meer heeft op kinderbijslag en dat eiseres de ten onrechte ontvangen kinderbijslag ter hoogte van € 312,24 dient terug te betalen.
Bij besluit van 8 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een betalingsregeling voor de terug te betalen kinderbijslag vastgesteld.
Bij besluit van 16 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2020. Partijen zijn met kennisgeving niet verschenen.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 13 maart 2020 heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat het besluit waartegen eiseres is opgekomen het invorderingsbesluit is inhoudende een betalingsregeling waarbij eiseres zes maanden € 50,- dient te betalen en één maand € 14,24.
2. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres in beroep hetzelfde aanvoert als in bezwaar en dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de invordering. Immers, zij heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat de betalingsregeling van € 50,- per maand geen problemen oplevert. De gronden van eiseres zien op het primaire besluit van 11 juni 2019, waarbij haar recht op kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal 2019 is herzien. Omdat zij hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt, staat dit besluit in rechte vast.
Verweerder heeft tijdens de hoorzitting, zo blijkt uit het verslag, aangegeven dat alle inkomsten ontvangen in (het eerste kwartaal) 2019 meetellen, dus ook het bedrag dat ziet op de eindejaarsuitkering van 2018. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit heel vervelend is voor eiseres, ziet zij in hetgeen door eiseres is aangevoerd geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
Deze uitspraak is op 13 maart 2020 in het openbaar gedaan door mr. F.P.J. Schoonen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
De griffier is verhinderd
Deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.