In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bodemprocedure na een deelgeschil tussen eiser, [eiser], en gedaagde, N.V. Schadeverzekering-Maatschappij Bovemij, over schadevergoeding na een verkeersongeval op 27 mei 2017. Eiser heeft Bovemij aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval, waarbij hij met zijn auto in botsing kwam met een andere auto. Eiser heeft in de procedure een bedrag van € 13.220,- gevorderd, bestaande uit immateriële schade, verlies aan verdienvermogen, en kosten voor huishoudelijke hulp en medische kosten. Bovemij heeft erkend aansprakelijk te zijn, maar heeft slechts een bedrag van € 3.750,- aan schadevergoeding betaald.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiser zijn schade onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde schadeposten en dat de door hem gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 7.766,89 niet redelijk zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de deelgeschilprocedure onterecht is ingesteld, omdat eiser niet de nodige onderbouwing heeft gegeven voor zijn schade. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, met uitzondering van een bedrag van € 2.500,- aan buitengerechtelijke kosten, dat wel is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
In reconventie heeft Bovemij een tegenvordering ingesteld, maar deze is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door kantonrechter M. Verkerk op 3 april 2020.