In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Van der Vloed Technische Installaties B.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres, Van der Vloed, had de gedaagde in februari 2019 verzocht om de vervanging van een cv-ketel en een geiser. Na het uitvoeren van de werkzaamheden heeft Van der Vloed twee facturen gestuurd, waarvan de gedaagde de betaling heeft geweigerd. De gedaagde betwistte de hoogte van de facturen en stelde dat er sprake was van gebreken in de geleverde diensten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de factuur van 25 februari 2019 erkende, maar het geschil vooral draaide om de factuur van 27 februari 2019, die betrekking had op werkzaamheden aan een lekkende gasbinnenleiding. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde onvoldoende bewijs had geleverd voor haar verweer en dat de vordering van Van der Vloed voor toewijzing gereed lag. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, evenals de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van partijen in een overeenkomst tot aanneming van werk en de noodzaak om verweren voldoende te onderbouwen.