ECLI:NL:RBROT:2020:3127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
8247182 CV EXPL 20-195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een gedaagde, die in persoon procedeerde. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de door gedaagde gehuurde woonruimte vanwege een huurachterstand. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 2.363,88, die niet werd betwist. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn betalingsverplichtingen, wat leidde tot de conclusie dat de vordering van Vestia gerechtvaardigd was. De kantonrechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 14 dagen en de gedaagde veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, rente en buitengerechtelijke kosten. Tevens is de gedaagde in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de mogelijkheid voor partijen om tot een regeling te komen, maar de gedaagde was niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8247182 \ CV EXPL 20-195
uitspraak: 3 april 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de Stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 18 december 2019,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam (Bazuin & Partners)
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als ‘Vestia’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het procesverloop volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het ter rolzitting van 9 januari 2020 door [gedaagde] mondeling gegeven antwoord;
  • het tussenvonnis van 9 januari 2010 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Bij deze gelegenheid is voor Vestia verschenen mr. G. Meijerink, namens de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen vergezeld van mevrouw [naam] , trajectbegeleider bij het expertiseteam Financiën gemeente Rotterdam. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gehouden.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
Vestia verhuurt aan [gedaagde] de woonruimte aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde) tegen een bij vooruitbetaling te betalen huurprijs van laatstelijk
€ 393,98 per maand. In de betaling van de huurpenningen is een achterstand ontstaan.

3..De vordering

3.1.
Vestia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de onder 2.1 genoemde huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan Vestia van de door haar genoemde bedragen, die hierna aan de orde komen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Vestia - samengevat weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen hij ingevolge genoemde huurovereenkomst verschuldigd is geworden. Het gaat om € 1.575,92 aan huurachterstand berekend tot en met de maand december 2019. Naast dat bedrag en de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, maakt Vestia jegens [gedaagde] aanspraak op € 4,92 aan tot 18 december 2019 verschenen rente en € 123,01 aan buitengerechtelijke kosten en vordert zij de huur met ingang van de maand januari 2019 voor iedere maand dat [gedaagde] het gehuurde nog blijft gebruiken. Het betalingsgedrag van [gedaagde] dient volgens Vestia te leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst.

4..Het verweer

[gedaagde] heeft ten aanzien van de huurachterstand aangevoerd dat hij geen inkomsten meer heeft en de huur niet kan betalen. Hij is moe in zijn hoofd en weet op het moment allemaal niet meer hoe het moet.

5..De beoordeling

5.1.
Vestia heeft een nadere specificatie van de huurachterstand in het geding gebracht. In die specificatie heeft Vestia de huurachterstand tot en met de maand februari 2020 berekend op een bedrag van € 2.363,88. [gedaagde] heeft de juistheid van die huurachterstand niet betwist. Dat bedrag wordt dan ook toegewezen.
5.2.
De gevorderde rente over de hoofdsom zal als onweersproken en op de wet gegrond eveneens worden toegewezen.
5.3.
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten, die ook niet op afzonderlijke gronden zijn betwist, komen voor vergoeding in aanmerking, nu er overeenkomstig de wettelijke regeling van artikel 6:96 BW is gehandeld en er het gevorderde bedrag ook is berekend conform de daarvoor geldende tarieven.
5.4.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens Vestia. De huurachterstand bedraagt inmiddels zes maanden huur en dit is niet als gering aan te merken. Het op tijd betalen van de huur is een van de essentiële verplichtingen voor de huurder die voortvloeien uit de huurovereenkomst. Bovendien is de achterstand gedurende de procedure ook weer verder opgelopen. Betalingsonmacht en financiële problemen komen voor rekening en risico van [gedaagde] en kunnen niet aan Vestia worden tegengeworpen. Dit leidt tot de conclusie dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en die tot veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd zijn. Die vorderingen zullen worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn naar redelijkheid op 14 dagen wordt gesteld. De huur c.q. gebruikersvergoeding over de periode vanaf maart 2019 tot de uiteindelijke ontruiming wordt eveneens toegewezen.
5.5.
De kantonrechter heeft in deze wel notie genomen van de ontwikkelingen vanaf de rolzitting van 9 januari 2020. [gedaagde] is aangemeld bij het expertiseteam financiën van de gemeente Rotterdam. Na onderzoek is gebleken dat [gedaagde] een bedrag van ongeveer
€ 2.000,00 terug zal krijgen wegens teveel betaalde inkomstenbelasting. Ook is een bijstandsuitkering voor hem aangevraagd. De gemachtigde van Vestia heeft toegezegd in gesprek te blijven met [gedaagde] over een eventuele regeling en niet tot ontruiming te zullen overgaan als inderdaad forse betalingen door [gedaagde] verricht zullen worden na de teruggave van zijn belastinggeld. Daarom is ook afgesproken dat dit vonnis pas op 3 april 2020 zal worden uitgesproken, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot die tijd in gesprek te blijven.
5.6.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 101,06 aan dagvaardingskosten,
€ 499,00 aan griffierecht en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x tarief
€ 180,00).

6..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 2.363,88 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand februari 2020, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het bedrag dat aan huurachterstand heeft uitgestaan, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 4,92 aan tot aan de dag der dagvaarding verschenen rente en € 123,01 aan buitengerechtelijke kosten;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 393,98 per maand met ingang van de maand maart 2019 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 600,06 aan verschotten en € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32107