ECLI:NL:RBROT:2020:3173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
ROT 19/1443
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot vaststelling kinderopvangtoeslag 2009 en informatieverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2009. Eiseres, die in beroep ging tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de kinderopvangtoeslag op nihil. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst op 15 september 2012 de kinderopvangtoeslag definitief op nihil had vastgesteld en dat het daartegen ingediende bezwaar ongegrond was verklaard in het bestreden besluit van 11 februari 2019. Eiseres had niet voldaan aan een informatieverzoek om bewijsstukken over de gemaakte kosten voor kinderopvang in 2009 te overleggen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet kon worden verplicht om bewijsstukken voor onbepaalde tijd te bewaren, maar dat zij wel verantwoordelijk was voor het aanleveren van de benodigde gegevens. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

gemachtigden: mrs. S. Di Vincenzo en W.D. Carrière, werkzaam bij verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de definitieve kinderopvangtoeslag 2009 (de kinderopvangtoeslag) vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 11 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, en de beroepsgronden nader aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde(n).

Overwegingen

1.1
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner verweerder desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
1.2
Op grond van artikel 1.7, eerste lid, van de Wet kinderopvang (Wko) is de hoogte van kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚ de soort kinderopvang.
2.1
Bij besluit van 11 december 2008 heeft verweerder aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend. Nadien heeft verweerder dat voorschot enkele malen herzien.
2.2
Bij besluit van 20 april 2011 heeft verweerder het aan eiseres toegekende voorschot gewijzigd en vastgesteld op nihil. Hiertegen heeft eiseres op 22 september 2017 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 juni 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres te laat bezwaar heeft gemaakt en dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 oktober 2018, zaaknummer ROT 18/1626, heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de kinderopvangtoeslag definitief berekend en vastgesteld op nihil. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dat bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres niet heeft voldaan aan het informatieverzoek om bewijsstukken over te leggen van de door haar gemaakte kosten voor kinderopvang in het jaar 2009.
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen de uitspraak van 19 oktober 2018 geen rechtsmiddel heeft aangewend. Daarmee staat het besluit van 9 juni 2018, en dus het op nihil gestelde voorschot kinderopvangtoeslag, in rechte vast.
3.2
Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder binnen vijf jaar na de laatste dag van het berekeningsjaar 2009 – dus vóór 31 december 2014 – zowel het aan eiseres toegekende voorschot heeft herzien, als de kinderopvangtoeslag definitief heeft vastgesteld.
3.3
De rechtbank stelt ook vast dat het primaire besluit een onjuiste tenaamstelling had en dat verweerder – dat in aanmerking nemende – de overschrijding van de termijn voor het maken van bezwaar verschoonbaar heeft geacht. In tegenstelling tot wat eiseres betoogt is het bezwaar niet niet-ontvankelijk verklaard.
4. Eiseres betoogt tevergeefs dat haar niet kan worden verplicht om bewijsstukken tot in de lengte van jaren te bewaren.
4.1
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) (zie onder andere de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:2011:BQ8833), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat datgene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
4.2
Bij brief van 22 december 2018 heeft verweerder eiseres – in verband met haar tegen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag gemaakt bezwaar – in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken inzake de gemaakte kosten voor kinderopvang in het jaar 2009 te verstrekken. Eiseres heeft de verzochte bewijsstukken niet verstrekt.
4.3
De rechtbank overweegt dat de Afdeling heeft geoordeeld dat het niet redelijk is om van een aanvrager te vergen de gegevens en bescheiden die noodzakelijk zijn voor een controle van het recht op toeslag tot in lengte van jaren te bewaren (zie de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1484), maar uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat eiseres al in 2011 over de beslissing tot wijziging van het voorschot kinderopvangtoeslag beschikte. Eiseres had zich toen al bewust kunnen en moeten zijn dat zij over de nodige gegevens en bescheiden dient te beschikken om haar bezwaar daartegen te kunnen onderbouwen. Dat zij toen in de bezwaarfase niet over de nodige bewijsmiddelen beschikte, ligt in haar risicosfeer en komt dus voor haar rekening.
4.4
De uitspraken van de Afdeling waarop eiseres een beroep heeft gedaan zijn op deze zaak niet van toepassing en nopen aldus niet tot een ander oordeel. Wat er verder van zij zijn het geen gelijke gevallen op grond waarvan het gelijkheidsbeginsel geschonden zou kunnen worden geoordeeld.
5. Met eiseres constateert de rechtbank dat verweerder de beslistermijn op het bezwaar had overschreden toen hij het bestreden besluit nam. Dit brengt echter niet met zich dat verweerder het informatieverzoek achterwege moest laten. Toen de wettelijke beslistermijn was verstreken zonder dat een beslissing op bezwaar was gegeven, gold dat als het niet tijdig nemen van een besluit en kon dit op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijkgesteld worden. Eiseres kon dan ook tegen het uitblijven van een besluit zelf stappen ondernemen om een beslissing op bezwaar af te dwingen door verweerder eerst in gebreke te stellen en vervolgens een beroep op grond van het niet-tijdig beslissen bij de rechtbank in te dienen.
6. De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2020 door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van mr. O.H.M. Leito, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het
Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra
het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar
uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze De rechter is verhinderd deze uitspraak
uitspraak te ondertekenen te ondertekenen
Griffier Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.