Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- de brief van deze rechtbank van 16 oktober 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald op 26 februari 2020,
- de brief van de griffier aan partijen van 11 februari 2020, houdende de zittingsagenda,
- de akte overlegging producties van de vrouw,
- het proces-verbaal van comparitie van 26 februari 2020, inclusief de daaraan gehechte comparitie-aantekeningen van de man met daarbij productie 1 van de man.
2..De feiten
inkomen, en als dat niet toereikend mocht zijn naar rato van beider
vermogen;
Artikel 3
3..De vordering en het verweer
4..De beoordeling
kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Een beroep op een dergelijk vervalbeding is niet (reeds) in beginsel onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, aldus de Hoge Raad (HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3044).
overgespaarde inkomsten tijdens het huwelijk.Een beroep op een dergelijk vervalbeding is in beginsel wél naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, tenzij blijkt van - door de echtgenoot die zich op het vervalbeding beroept te stellen en zo nodig te bewijzen - omstandigheden die een beroep op het beding rechtvaardigen (vgl. HR 19 januari 1996, NJ 1996, 617, niet gepubliceerd op rechtspraak.nl). Maar zo’n beding is niet aan de orde.
in beginselonaanvaardbaar wordt geacht, kan alsnog onaanvaardbaar zijn vanwege
de concrete omstandigheden van het geval. De vrouw stelt echter geen feiten of omstandigheden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het beroep van de man op het vervalbeding in de concrete omstandigheden van het geval onaanvaardbaar is. Integendeel, de vrouw stelt er helemaal niets over.
nominaalvergoedingsrecht is (d.w.z. een latere waardestijging van het goed is niet van invloed op de hoogte van het vergoedingsrecht).
schenking [naam persoon]’ op 5 januari 2001
verkregen,noch dat het geld is
opgemaaktin de huwelijkse periode. Beslissend is waar dat geld naar toe is gegaan: heeft de vrouw dit geld zelf opgemaakt, aangewend ter delging van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (waaromtrent zij, zoals geoordeeld, geen vordering meer heeft), dan wel in de woning geïnvesteerd? Slechts in het laatste geval heeft de vrouw een vergoedingsrecht.
haar zoon’ te kunnen voldoen en dat hij een vergoedingsrecht heeft ter hoogte van de helft.