ECLI:NL:RBROT:2020:3578

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2020
Publicatiedatum
19 april 2020
Zaaknummer
C/10/594463 / FA RK 20-2420
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting inbewaringstelling op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg met betrekking tot een cliënt met Alzheimer dementie

Op 8 april 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven over de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren op een onbekende datum, op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De rechtbank heeft deze beslissing genomen op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd), waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de cliënt. De burgemeester van de gemeente Delft had op 3 april 2020 een last tot inbewaringstelling afgegeven, wat de basis vormde voor de rechterlijke machtiging.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 april 2020 werd duidelijk dat de cliënt, die lijdt aan Alzheimer dementie, zich in een zorgwekkende toestand bevond. De specialist ouderengeneeskunde verklaarde dat de cliënt achterdochtig was, grote zorgen bestonden over haar inname van voeding en medicatie, en dat zij gedesoriënteerd was. De rechtbank oordeelde dat de cliënt niet in staat was om thuis te wonen, vooral omdat zij hulp van de thuiszorg weigerde en haar mantelzorger tijdelijk niet beschikbaar was. De rechtbank ging voorbij aan het verweer van de advocaat van de cliënt, die stelde dat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel was, en concludeerde dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om het ernstig nadeel te voorkomen.

De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 20 mei 2020. Deze beschikking werd mondeling gegeven door rechter M.C. Woudstra en schriftelijk uitgewerkt door griffier J. Smolders op 15 april 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594463 / FA RK 20-2420
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 8 april 2020 betreffende een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg,hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende aan de [adres cliënt] , [postcode] te [woonplaats cliënt] ,
thans verblijvende in Argos Zorggroep, locatie Marnix Revalidatiecentrum te Vlaardingen,
advocaat mr. O.C. Bondam te Voorschoten.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen op 6 april 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de beschikking van de burgemeester van 3 april 2020;
  • de verklaring van drs. M. Steijger, specialist ouderengeneeskunde, van
  • de aanvraag van 6 april 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 april 2020. Bij die gelegenheid zijn (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. Corona) telefonisch gehoord:
  • cliënt met haar hierboven genoemde advocaat;
  • [naam specialist] , specialist ouderengeneeskunde, verbonden aan Argos Zorggroep.

2..Beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 37 Wzd in samenhang gelezen met de artikelen 38 en 39 Wzd kan de rechter op verzoek van het CIZ met betrekking tot een cliënt een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling verlenen, indien de burgemeester ten aanzien van deze cliënt op grond van artikel 29 lid 1 en 2 Wzd een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven.
2.2.
Op 3 april 2020 heeft de burgemeester van de gemeente Delft ten behoeve van cliënt een last tot inbewaringstelling genomen.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er
sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel waardoor een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Het ernstig vermoeden bestaat dat het gedrag van cliënt als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening, te weten Alzheimer dementie, dit ernstig nadeel veroorzaakt.
2.4.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat ten aanzien van cliënt sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige materiële schade, ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang.
De specialist ouderengeneeskunde verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat cliënt achterdochtig is en dat er grote zorgen zijn over de inname van vocht en voeding en medicatie (wegens hypertensie). Verder is cliënt gedesoriënteerd in tijd en heeft zij geen ziektebesef en -inzicht. Daarnaast geeft de specialist ouderengeneeskunde aan dat cliënt structureel zorgmijdend is. De casemanager heeft geprobeerd hulp van de thuiszorg in te zetten maar deze wordt door cliënt geweigerd. Om die reden was hulp van de mantelzorger van cliënt onontbeerlijk, en nu deze is weggevallen vanwege de coronaproblematiek, kan zij niet langer thuis wonen. Cliënt heeft hier echter geen besef van en denkt dat de mantelzorger nog steeds bij haar langskomt.
2.5.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de advocaat van cliënt dat geen sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. Anders dan de advocaat betoogt, is het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel niet zozeer gelegen in het feit dat de verwarming niet aanstaat in het huis van cliënt of dat zij uit zichzelf niet haar medicatie inneemt, maar met name in de onder rechtsoverweging 2.4 vermelde matige voedingstoestand, de slechte zelfzorg en de zorgmijdendheid van cliënt. De advocaat stelt verder weliswaar dat het met de geheugenstoornissen van cliënt wel meevalt, omdat zij het in gesprekken met hem allemaal goed weet te vertellen en weet welke dag het is en waar ze woont, maar tijdens de mondelinge behandeling weet cliënt niet eens meer dat zij met haar advocaat heeft gesproken.
2.6.
Om het onmiddellijk dreigend ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden is
voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk. Dit middel is ook geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen dan wel af te wenden en er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. De rechtbank volgt de advocaat niet in zijn verweer dat er een alternatief is om het ernstig nadeel af te wenden, namelijk dat cliënt naar huis kan als er thuiszorg wordt geregeld. Gelet op de medische verklaring en de toelichting van de specialist ouderengeneeskunde tijdens de mondelinge behandeling, is cliënt op dit moment niet in staat om thuis te wonen omdat zij thuiszorg weigert en de mantelzorger (tijdelijk) is weggevallen. Wel is door de specialist ouderengeneeskunde toegezegd dat de komende periode zal worden bekeken hoe de zorg voor cliënt verder geregeld moet worden.
2.7.
Cliënt verzet zich tegen een voortzetting van de inbewaringstelling in de accommodatie. Zo geeft cliënt tijdens de mondelinge behandeling meerdere malen aan naar huis te willen en dat ze niet inziet waarom dat niet zou kunnen.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een voortzetting van de inbewaringstelling. De machtiging zal worden verleend voor de duur van zes weken.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van [naam cliënt] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 20 mei 2020.
Deze beschikking is op 8 april 2020 mondeling gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Smolders, griffier op 15 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.