In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. De eiseres, Zilveren Kruis, vorderde betaling van een bedrag van € 48,40 aan buitengerechtelijke kosten en € 1,97 aan verschenen rente, alsook de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag van dagvaarding tot aan de algehele voldoening. De vordering was gebaseerd op een zorgverzekeringsovereenkomst waarbij de gedaagde maandelijks zorgpremie verschuldigd was. De gedaagde had echter de premie voor de maanden mei en augustus 2019 niet tijdig betaald, wat leidde tot de dagvaarding op 9 december 2019.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de verschuldigde premie pas op 23 december 2019 heeft voldaan, na de dagvaarding. De eiseres had de gedaagde eerder aangemaand tot betaling middels een veertiendagenbrief, maar de gedaagde betwistte de ontvangst van deze brief. De kantonrechter oordeelde dat Zilveren Kruis niet voldoende bewijs had geleverd dat de veertiendagenbrief de gedaagde had bereikt, waardoor de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen.
De kantonrechter heeft wel geoordeeld dat de gedaagde de wettelijke rente over het bedrag van € 235,90 verschuldigd was, berekend vanaf de vervaldag van de facturen tot 23 december 2019. Tevens heeft de kantonrechter de proceskosten gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.