4.3.Verweerder heeft vervolgens, met inachtneming van laatstgenoemde rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bestreden besluit genomen en het bezwaar tegen primair besluit II opnieuw ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij voor haar zelfverzorging aansturing en hulp nodig heeft van derden. Eiseres is ook niet in staat om zelf adequate hulp te vragen. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar het in bezwaar overgelegde CIZ-indicatiebesluit, dat volgens haar niet voor niets is verleend. In dit verband heeft zij nog verwezen naar een uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4843. Onder verwijzing naar het eerder genoemde rapport van de neuroloog, heeft eiseres verder aangegeven dat zij kampt met gehoorproblemen, driftbuien, geïrriteerdheid, vermoeidheid, pijn in de voeten, slechte articulatie, een achterstand in spraak, concentratieproblemen, geheugenproblemen, slecht zicht en gedrags-, emotionele, regulatie en sociale problemen, die volgens eiseres allemaal (cumulatief) invloed hebben op haar functioneren. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuiste waarde aan deze beperkingen gehecht. Eiseres heeft er in dit verband op gewezen dat met haar klachten het belang van een beoordeling van de Wajong-aanvraag conform het Biopsychosociale model is aangegeven, maar dat verweerder niet conform dit model heeft gemotiveerd wat de onderlinge beperkingen van eiseres zijn en hoe die van invloed zijn op het dagelijks functioneren. Eiseres kan zich om die reden evenmin vinden in de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiseres heeft tot slot nog een verklaring van haar werkbegeleider van 7 augustus 2017 overgelegd. 6. De rechtbank stelt voorop dat zij bij eerder genoemde uitspraak het besluit van 13 september 2016 geheel heeft vernietigd en dat verweerder bij het bestreden besluit enkel een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen primair besluit II heeft genomen. De rechtbank ziet zich in deze procedure aldus voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres beschikt over arbeidsvermogen en terecht heeft geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering. Indien eiseres haar bezwaar tegen primair besluit I, het verlenen van een Indicatie Banenafspraak, niet langer wenst te handhaven, staat het haar vrij dat bezwaar in te trekken. Indien eiseres haar bezwaar tegen primair besluit I wel wenst te handhaven, zal verweerder nog op dat bezwaar dienen te beslissen.
7. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, voor zover van belang, is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
(Schattingsbesluit) is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8. Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkene ervaart in zijn functioneren. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt.
9. Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Volgens het voorwoord betreft het Compendium een werkinstructie of naslagwerk en is het primair geschreven voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de sociaal-medische beoordelingen doen voor de Participatiewet. In het Compendium is de toelichting op de vier voorwaarden en de wijze waarop verweerder deze voorwaarden toetst in aparte hoofdstukken uitgewerkt; in bijlage 1 wordt het begrip duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen.
10. De Centrale Raad van Beroep heeft onder andere bij uitspraak van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) overwogen dat verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. De in het Compendium gegeven toelichting op de vier voorwaarden en het begrip duurzaamheid is een uitwerking van de toelichting op deze voorwaarden en het begrip duurzaamheid uit de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II, 2011/12,33 161, blz. 34 e.v. Hoofdstuk 5.1) en uit de nota van toelichting bij het Besluit van8 oktober 2014 (p. 6 e.v.). Dit systeem is in de externe functie ervan niet meer dan een hulpmiddel om een besluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming. 11. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft rekening gehouden met de in bezwaar verkregen medische informatie afkomstig van de behandelend sector. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapportages.
Uit wat hiervoor onder rechtsoverwegingen 2.3, 2.4, 2.7, en 4.2 is weergegeven, leidt de rechtbank af dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de door eiseres in beroep genoemde klachten en beperkingen en uitvoerig, mede op basis van de overige bevindingen in het dossier, hebben gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden eiseres in staat is ten minste een uur aangesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft bij gebreke van verdere (medische) informatie geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen daarbij een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres. Dat aan eiseres een CIZ-indicatiebesluit is afgegeven, maakt niet zonder meer dat daarvan sprake is geweest. Het CIZ-indicatiebesluit is opgesteld ten behoeve van de toekenning van zorg in het kader van de Wet langdurige zorg, maar maakt niet zonder meer dat tevens een zwaardere begeleidingsbehoefte bij reguliere arbeid moet worden aangenomen dan door verweerder is bepaald. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit in de aanvullende rapportage van 3 februari 2020 ook nog benadrukt. De verwijzing in dit verband naar de uitspraak van rechtbank Gelderland kan eiseres niet baten, omdat sprake is van een ander geval. Eiseres heeft overigens ook niet toegelicht waarom die uitspraak wel relevant zou zijn. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd over het Biopsychosociale model kan niet afdoen aan het eerder genoemde toetsingskader en evenmin aan het onderzoek en de besluitvorming door verweerder met inachtneming van dit toetsingskader.
De rechtbank is tegen de achtergrond van hetgeen in het Compendium is opgenomen (pagina’s 28 tot en met 39 en pagina’s 40 tot en met 53) verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (thans) inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden eiseres in staat kan worden geacht een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Eiseres heeft dat in beroep ook verder niet betwist.
Voor zover eiseres nog heeft verwezen naar een verklaring van haar werkbegeleider van 7 augustus 2017, ziet de rechtbank hierin evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel, omdat hieruit niet volgt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist moet worden gehouden. Hierbij acht de rechtbank nog van belang dat eiseres, anders dan bij de beoordeling van haar Wajong-aanvraag, tijdens haar dienst in de bakkerij verschillende taken diende uit te voeren over een aaneengesloten periode van meerdere uren.
12. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.