ECLI:NL:RBROT:2020:3733

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
ROT 18/5014
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van jonggehandicapte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een Wajong-uitkering aan eiseres, geboren op 14 april 1998. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een beoordeling van haar arbeidsvermogen, maar haar verzoek werd afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van de verweerder vernietigd, omdat niet voldoende was aangetoond dat eiseres over de benodigde basale werknemersvaardigheden beschikte en in staat was om zelfstandig een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren. De rechtbank heeft daarbij de rapportages van de arbeidsdeskundige en verzekeringsarts in overweging genomen, die concludeerden dat eiseres, onder bepaalde voorwaarden, in staat zou zijn om arbeid te verrichten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vereiste begeleiding en de omstandigheden waaronder eiseres zou kunnen werken niet voldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen niet voldoende rekening hadden gehouden met de specifieke beperkingen van eiseres en de noodzaak van adequate begeleiding. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft de mogelijkheid voor eiseres open gelaten om haar bezwaar tegen het primaire besluit in te trekken of te handhaven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5014

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 april 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: L.A.M. de Groot Heupner,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: P. Vliegenthart.

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2016 (primair besluit I) heeft verweerder eiseres een Indicatie Banenafspraak verleend.
Bij besluit van 30 augustus 2016 (primair besluit II) heeft verweerder bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Bij besluit van 13 september 2016 heeft verweerder de bezwaren tegen voornoemde besluiten ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 april 2018 (ROT 16/6763) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Dordrecht, het beroep tegen het besluit van 13 september 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eiseres.
Bij besluit van 29 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen primair besluit II opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is de bewindvoerder van eiseres, haar vader, ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op 14 april 1998, heeft op 26 oktober 2015 een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend.
2.1.
Naar aanleiding van voornoemde aanvraag heeft verweerder arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten. In de rapportage van 12 december 2015 heeft de arbeidsdeskundige, op basis van het dagverhaal, stage activiteiten op school en een bijbaan, overwogen dat voldoende duidelijk is dat eiseres één uur aaneen een taak in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren en beschikt over basale werknemersvaardigheden. Daarnaast is de arbeidsdeskundige, na overleg met een verzekeringsarts, gebleken dat eiseres ten minste vier uur per dag belastbaar is. De arbeidsdeskundige heeft zodoende geconcludeerd dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt. De arbeidsdeskundige heeft hierbij wel van belang geacht dat eiseres in een beschutte werksetting met aanzienlijke begeleiding in staat is om loonvormende arbeid te verrichten. Eiseres dient niet te worden overvraagd en kan geen fysiek inspannend werk uitvoeren. Ook dient rekening te worden gehouden met een vertraagd handelingstempo en is zij aangewezen op werkzaamheden met een beperkt beroep op samenwerken. Eiseres is verder aangewezen op werkzaamheden die op eenvoudige, enkelvoudige en routinematige wijze zijn aan te leren. Ze kan het beste werken in een klein team met een afgebakende deeltaak, waarbij de werkomgeving geïnstrueerd is over de aansturing van en communicatie met eiseres, en met een duidelijke taakverdeling binnen het team. De arbeidsdeskundige heeft wel aanleiding gezien om eiseres de Indicatie Banenafspraak te verlenen, omdat zij door dusdanige beperkingen, die nog minimaal zes maanden voortduren, en zonder intensieve begeleiding, die meer is dan van een “gewone” werkgever verwacht kan worden, niet in staat is om zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen.
2.2.
Verweerder heeft vervolgens primair besluit I genomen.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen primair besluit I, is eiseres op 25 april 2016 op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen. In de rapportage van 12 mei 2016 heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiseres sinds haar geboorte bekend is met een stoornis in de intellectuele functies en een stoornis in stem en spraak. Eiseres ervaart hierdoor beperkingen op het gebied van het realiseren van een handelingstempo, het ontwikkelen van vaardigheden, het zelfstandig ondernemen van taken, het structureren, om hulp te vragen, om zich sociaal passend te gedragen, om te communiceren en zich te uiten (moeilijk verstaanbaar). Een ongeval in 2007 heeft tot een toename van beperkingen geleid. In de praktijk is verder gebleken dat bij eiseres, bij onvoldoende externe structurering en aansturing, overvraging kan optreden, wat leidt tot onrust, gespannenheid, vermoeidheid, onaangepast gedrag en verminderde verstaanbaarheid, aldus de verzekeringsarts. Mede gelet op de bevindingen van de arbeidsdeskundige in voornoemde rapportage, heeft de verzekeringsarts overwogen dat eiseres wel in staat kan worden geacht een uur aaneengesloten een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Hoewel de stoornissen aanleiding kunnen zijn voor een mate van vermoeidheid, heeft de verzekeringsarts verder overwogen dat eiseres tenminste vier uur per dag belastbaar is. Dat blijkt volgens de verzekeringsarts ook uit de activiteiten in haar dagelijkse leven (school, stage, bijbaan en hobby’s). Bij eiseres is in zoverre ook geen sprake van meer dan gemiddelde ernstig energetische beperkingen, die maken dat zij voor minder dan vier uur per dag belastbaar moet worden beschouwd, aldus de verzekeringsarts.
2.4.
In het kader van de heroverweging van primair besluit I heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 9 augustus 2016 de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschreven. Wat betreft de vraag of eiseres voor vier uur per dag belastbaar kan worden geacht, heeft hij er nog op gewezen dat daarbij geen sprake hoeft te zijn van een aaneengesloten periode. Eiseres heeft geen aandoening die een zodanige energiebeperking met zich brengt op grond waarvan zij niet vier uur per dag belastbaar zou zijn, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet verder geen medische reden waarom eiseres niet een uur aaneengesloten een taak zou kunnen verrichten. Wel dient in dat verband de belasting van de taak binnen de beschreven belastbaarheid van eiseres te vallen, zoals die door de primaire verzekeringsarts is beschreven. Daarnaast dient sprake te zijn van een adequate, op de persoon van eiseres, toegesneden, structurering en aansturing, omdat eiseres anders te veel van zichzelf vergt. Met adequate begeleiding wordt dit risico aanzienlijk verkleind, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, met inachtneming van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in haar rapportage van
29 augustus 2016 geen aanleiding gezien om van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige af te wijken.
2.6.
Verweerder heeft vervolgens primair besluit II genomen.
2.7.
In het kader van de heroverweging van primair besluit II heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in diens rapportage van 13 september 2016 – kort samengevat – de bevindingen en conclusie uit de rapportage van 9 augustus 2016 gehandhaafd.
2.8.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapportage van
13 september 2016 de analyse van het arbeidsvermogen, zoals de primaire arbeidsdeskundige die in diens rapportage van 12 december 2015 heeft beschreven, ongewijzigd gehandhaafd. Zij heeft de door de primaire arbeidsdeskundige beschreven voorwaarden voor het functioneren in werk en een werkomgeving geheel onderschreven. Verder acht zij eiseres in staat een taak in een arbeidsorganisatie te verrichten. In dat verband heeft zij eiseres geschikt bevonden voor de taak “inpakken”. Het betreft een enkelvoudige taak, met een vaste werkwijze die met een korte instructie en herhaling kan worden aangeleerd. Samenwerken maakt geen onderdeel uit van het functioneren en er is ook geen sprake van eisen aan sociale interactie om de taak uit te kunnen oefenen, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder overwogen dat eiseres beschikt over basale werknemersvaardigheden, omdat zij in staat is instructies van een werkgever te begrijpen, te onthouden en uit te voeren en in staat is afspraken na te komen. Daarbij heeft zij erop gewezen dat eiseres dit in een praktijksetting onder strikte begeleiding van bekenden ook is gelukt. Verder heeft zij erop gewezen dat het voor het nakomen van afspraken en het accepteren van regels en gezag van belang is dat sprake is van een begripvolle bedrijfscultuur. Wanneer de setting en begeleiding van de werkomgeving passend zijn, zoals bij beschut werk, is er geen reden om te twijfelen over de basale werknemersvaardigheden, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2.9.
Verweerder heeft vervolgens, met inachtneming van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 augustus 2016 en 13 september 2016 en die van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 augustus 2016, het besluit van 13 september 2016 genomen en de bezwaren tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
3. Bij eerder genoemde uitspraak heeft deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 september 2016 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. De rechtbank heeft hiervoor redengevend geacht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, mede in een aanvullende rapportage van 26 juni 2017, heeft geconcludeerd dat eiseres, indien wordt voldaan aan specifieke voorwaarden, te weten strike begeleiding van een bekende, over basale werknemersvaardigheden beschikt en dat dit vereiste verder lijkt te gaan dan het meer algemene vereiste van een begripvolle bedrijfscultuur. Daarbij heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgens de rechtbank ook niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre dit vereiste in de praktijk realiseerbaar is. Daarnaast is volgens de rechtbank onvoldoende gemotiveerd of het niet zonder strikte begeleiding kunnen werken van eiseres is gelegen in een beperking of in een gebrek aan bereidheid. Verder heeft de rechtbank overwogen dat niet is onderzocht of eiseres de geselecteerde taak ten minste een uur zelfstandig kan uitvoeren, in die zin dat onduidelijk is gebleven of het vereiste van strikte begeleiding door een bekende verenigbaar is het met begrip “zelfstandig”.
4.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op 27 juni 2018 een nadere rapportage uitgebracht. In het betreffende rapport heeft de arbeidsdeskundige overwogen dat zij het voorbeeld van het functioneren in een praktijksetting door eiseres heeft aangehaald om te concluderen dat eiseres over basale werknemersvaardigheden beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft er in dat verband op gewezen dat eiseres toen heeft laten zien dat zij deel kon nemen aan arbeid en dat het daadwerkelijk deelnemen destijds eenmalig en onder strikte begeleiding van een bekende plaatsvond. Dat dit succesvol is verlopen, is voor de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een indicatie geweest dat met het goed organiseren van de begeleiding en de werkomstandigheden het begrijpen, onthouden, en uitvoeren van taken en het nakomen van afspraken door eiseres gerealiseerd kan worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft benadrukt dat de “strikte begeleiding van een bekende” slechts een voorbeeldsituatie is geweest en geen voorwaarde betekent voor eiseres om te kunnen werken. Het onder beschutte omstandigheden arbeid verrichten in een klein team met een afgebakende eenvoudige taak is wat noodzakelijk is, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat verband heeft zij ook eerder genoemde voorwaarden voor de werkomgeving herhaald.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 21 augustus 2018 eveneens nader gerapporteerd. In de betreffende rapportage heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de conclusie dat eiseres ten minste vier uur per dag belastbaar is verwezen naar eerdere bevindingen. Datzelfde geldt voor de conclusie dat eiseres ook een uur aaneengesloten een taak moet kunnen uitvoeren. Daarbij heeft hij erop gewezen dat uit het rapport van de neuroloog van 7 september 2015 volgt dat eiseres zelfstandig is voor de algemene dagelijkse zelfverzorging, maar niet in staat wordt geacht om zelfstandig een huishouden te voeren. Wat betreft het uitvoeren van een taak in een arbeidsorganisatie is echter van belang dat het gaat om een taak die voldoet aan de gestelde voorwaarden. Uit de beschikbare informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zoverre niet kunnen afleiden dat eiseres niet onder voorwaarden een taak kan uitvoeren. In dat verband heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens benadrukt dat strikte begeleiding noodzakelijk is, maar dat nimmer is vermeld dat dat door een bekende dient te zijn. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een door eiseres overgelegd indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 20 oktober 2017 geen aanleiding meer gezien voor een ander medisch oordeel.
4.3.
Verweerder heeft vervolgens, met inachtneming van laatstgenoemde rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bestreden besluit genomen en het bezwaar tegen primair besluit II opnieuw ongegrond verklaard.
5. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij voor haar zelfverzorging aansturing en hulp nodig heeft van derden. Eiseres is ook niet in staat om zelf adequate hulp te vragen. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar het in bezwaar overgelegde CIZ-indicatiebesluit, dat volgens haar niet voor niets is verleend. In dit verband heeft zij nog verwezen naar een uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 september 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4843. Onder verwijzing naar het eerder genoemde rapport van de neuroloog, heeft eiseres verder aangegeven dat zij kampt met gehoorproblemen, driftbuien, geïrriteerdheid, vermoeidheid, pijn in de voeten, slechte articulatie, een achterstand in spraak, concentratieproblemen, geheugenproblemen, slecht zicht en gedrags-, emotionele, regulatie en sociale problemen, die volgens eiseres allemaal (cumulatief) invloed hebben op haar functioneren. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuiste waarde aan deze beperkingen gehecht. Eiseres heeft er in dit verband op gewezen dat met haar klachten het belang van een beoordeling van de Wajong-aanvraag conform het Biopsychosociale model is aangegeven, maar dat verweerder niet conform dit model heeft gemotiveerd wat de onderlinge beperkingen van eiseres zijn en hoe die van invloed zijn op het dagelijks functioneren. Eiseres kan zich om die reden evenmin vinden in de bevindingen van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiseres heeft tot slot nog een verklaring van haar werkbegeleider van 7 augustus 2017 overgelegd.
6. De rechtbank stelt voorop dat zij bij eerder genoemde uitspraak het besluit van 13 september 2016 geheel heeft vernietigd en dat verweerder bij het bestreden besluit enkel een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen primair besluit II heeft genomen. De rechtbank ziet zich in deze procedure aldus voor de vraag gesteld of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres beschikt over arbeidsvermogen en terecht heeft geweigerd eiseres in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering. Indien eiseres haar bezwaar tegen primair besluit I, het verlenen van een Indicatie Banenafspraak, niet langer wenst te handhaven, staat het haar vrij dat bezwaar in te trekken. Indien eiseres haar bezwaar tegen primair besluit I wel wenst te handhaven, zal verweerder nog op dat bezwaar dienen te beslissen.
7. Bij de beoordeling van het beroep zijn in het bijzonder de volgende bepalingen van belang.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, voor zover van belang, is jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 1a en de daarop berustende bepalingen de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Op grond van artikel 1a:2, eerste lid, van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van dit hoofdstuk, tenzij op hem een uitsluitingsgrond, als bedoeld in artikel 1a:6, eerste lid, van toepassing is.
In artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
(Schattingsbesluit) is bepaald dat de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in (onder meer) artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
8. Verweerder heeft ten behoeve van de beoordeling van het arbeidsvermogen de methode sociaal-medische beoordeling van arbeidsvermogen (SMBA) ontwikkeld, waarmee het arbeidsvermogen van de betrokkene kan worden geanalyseerd. Bij deze beoordeling staat centraal de ‘International Classification of Functioning, Disability and Health’ (ICF). De ICF biedt een denkmodel en een terminologie die kunnen helpen de betrokkene in beeld te brengen en de eventuele problemen te beschrijven die de betrokkene ervaart in zijn functioneren. Als kennis- en beoordelingsondersteunend instrument maakt verweerder daarbij gebruik van het Methode Ondersteunend Instrument (MOI). Het MOI bevat veel voorkomende relaties tussen activiteiten en participatie waarmee mogelijke knelpunten in werk en werkomgeving zichtbaar kunnen worden gemaakt.
9. Voor het toepassen van de methode SMBA heeft verweerder het ‘Compendium Participatiewet’ (Compendium) vastgesteld. Volgens het voorwoord betreft het Compendium een werkinstructie of naslagwerk en is het primair geschreven voor de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige die de sociaal-medische beoordelingen doen voor de Participatiewet. In het Compendium is de toelichting op de vier voorwaarden en de wijze waarop verweerder deze voorwaarden toetst in aparte hoofdstukken uitgewerkt; in bijlage 1 wordt het begrip duurzaamheid van het ontbreken van het arbeidsvermogen behandeld en is een beoordelingskader opgenomen.
10. De Centrale Raad van Beroep heeft onder andere bij uitspraak van 5 april 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1018) overwogen dat verweerder niet de mogelijkheid kan worden ontzegd ter uitvoering van zijn wettelijke taak een ondersteunend systeem en methode vast te stellen ter uitvoering van die taak en ter interpretatie van wettelijke voorschriften. De in het Compendium gegeven toelichting op de vier voorwaarden en het begrip duurzaamheid is een uitwerking van de toelichting op deze voorwaarden en het begrip duurzaamheid uit de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstukken II, 2011/12,
33 161, blz. 34 e.v. Hoofdstuk 5.1) en uit de nota van toelichting bij het Besluit van
8 oktober 2014 (p. 6 e.v.). Dit systeem is in de externe functie ervan niet meer dan een hulpmiddel om een besluit wat betreft de medische en arbeidskundige uitgangspunten voldoende inzichtelijk te maken. Het is vervolgens aan de bestuursrechter de vraag te beantwoorden of verweerder met toepassing van de methode SMBA, de daarbij ondersteunende systemen en de in het Compendium opgenomen werkinstructie in de voorliggende zaak voldoende invulling heeft gegeven aan artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of de gehanteerde werkwijze heeft gevoerd tot een resultaat dat de toetsing aan de artikelen 3:46 en 7:12 van de Awb kan doorstaan. Het gaat daarbij steeds om een volle toetsing van de besluitvorming.
11. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op de bestudering van het dossier, de anamnese en eigen onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast bij de hoorzitting aanwezig geweest en heeft rekening gehouden met de in bezwaar verkregen medische informatie afkomstig van de behandelend sector. In hetgeen door eiseres is aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid waarmee het medische onderzoek is uitgevoerd of aan de inzichtelijkheid van de naar aanleiding daarvan opgemaakte rapportages.
Uit wat hiervoor onder rechtsoverwegingen 2.3, 2.4, 2.7, en 4.2 is weergegeven, leidt de rechtbank af dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de door eiseres in beroep genoemde klachten en beperkingen en uitvoerig, mede op basis van de overige bevindingen in het dossier, hebben gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden eiseres in staat is ten minste een uur aangesloten te werken en ten minste vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank heeft bij gebreke van verdere (medische) informatie geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen daarbij een onvolledig beeld hebben gehad van de medische situatie van eiseres. Dat aan eiseres een CIZ-indicatiebesluit is afgegeven, maakt niet zonder meer dat daarvan sprake is geweest. Het CIZ-indicatiebesluit is opgesteld ten behoeve van de toekenning van zorg in het kader van de Wet langdurige zorg, maar maakt niet zonder meer dat tevens een zwaardere begeleidingsbehoefte bij reguliere arbeid moet worden aangenomen dan door verweerder is bepaald. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit in de aanvullende rapportage van 3 februari 2020 ook nog benadrukt. De verwijzing in dit verband naar de uitspraak van rechtbank Gelderland kan eiseres niet baten, omdat sprake is van een ander geval. Eiseres heeft overigens ook niet toegelicht waarom die uitspraak wel relevant zou zijn. Hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd over het Biopsychosociale model kan niet afdoen aan het eerder genoemde toetsingskader en evenmin aan het onderzoek en de besluitvorming door verweerder met inachtneming van dit toetsingskader.
De rechtbank is tegen de achtergrond van hetgeen in het Compendium is opgenomen (pagina’s 28 tot en met 39 en pagina’s 40 tot en met 53) verder van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (thans) inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom en onder welke voorwaarden eiseres in staat kan worden geacht een taak in een arbeidsorganisatie uit te voeren en waarom zij beschikt over basale werknemersvaardigheden. Eiseres heeft dat in beroep ook verder niet betwist.
Voor zover eiseres nog heeft verwezen naar een verklaring van haar werkbegeleider van 7 augustus 2017, ziet de rechtbank hierin evenmin aanknopingspunten voor een ander oordeel, omdat hieruit niet volgt dat het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist moet worden gehouden. Hierbij acht de rechtbank nog van belang dat eiseres, anders dan bij de beoordeling van haar Wajong-aanvraag, tijdens haar dienst in de bakkerij verschillende taken diende uit te voeren over een aaneengesloten periode van meerdere uren.
12. Het beroep is daarom ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Rijk, griffier. De uitspraak is gedaan op 21 april 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken
.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.