ECLI:NL:RBROT:2020:3925

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
29 april 2020
Zaaknummer
ROT 19/518
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang en re-integratieverplichtingen van een ambtenaar na ontslag wegens ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij het Erasmus MC, en de Raad van bestuur van het Erasmus MC. De eiser was sinds september 1998 in dienst, maar is wegens ziekte sinds 13 januari 2017 volledig uitgevallen. De rechtbank diende te beoordelen of de eiser verplicht was mee te werken aan zijn re-integratieverplichtingen, nadat hij op 20 december 2018 een besluit had ontvangen waarin zijn bezwaar tegen de re-integratieverplichting ongegrond werd verklaard. De eiser stelde dat hij geen procesbelang meer had, omdat hij inmiddels was ontslagen. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk procesbelang was, omdat de eiser had verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in zijn bezwaarschrift.

De rechtbank overwoog dat de brief van 19 maart 2018, waarin de eiser werd geïnformeerd over zijn re-integratieverplichtingen, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden beschouwd. De rechtbank constateerde dat de eiser niet tijdig de op de zaak betrekking hebbende stukken had ontvangen, maar dat dit niet tot schade had geleid. De rechtbank concludeerde dat de eiser gehouden was mee te werken aan het opstellen van een plan van aanpak voor zijn re-integratie, zoals voorgeschreven in de WAO en de cao UMC. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk was gemotiveerd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.N.R. Nasrullah,
en

de Raad van bestuur van het Erasmus MC, verweerder,

gemachtigde: mr. G.G.A.M. van Terwisga.

Procesverloop

Bij brief van 19 maart 2018 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij verplicht is mee te werken aan zijn re-integratie.
Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020 om 9.30 uur. Eiser is verschenen, zijn gemachtigde heeft zich net voor de zitting telefonisch en bij faxbericht van 10 januari 2019 van 10.37 uur afgemeld. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in het belang van eiser de zaak aangehouden.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 21 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.A.M. Halfers, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt ambtshalve dat zij met partijen van oordeel is dat de brief van 19 maart 2018 een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen bezwaar en beroep openstaat. Het bestreden besluit verwijst in dit kader terecht naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2441.
2. Inhoudelijk geldt het volgende.
3. Eiser is sinds september 1998 werkzaam bij verweerder.
Op 16 juli 2000 is eiser tijdens het werk ten val gekomen, waarna hij ziek is geworden. Vanaf 13 oktober 2000 is hij onafgebroken medisch geheel of gedeeltelijk ongeschikt geweest voor het uitoefenen van zijn functie.
Op 13 januari 2017 is eiser volledig uitgevallen wegens ziekte. In het kader van het
re-integratie traject van eiser is gekeken wat zijn arbeidsmogelijkheden zijn, rekening houdend met zijn medische beperkingen. Nadat het eerste spoor geen uitzicht bood op werkhervatting in de eigen functie dan wel in een andere passende functie binnen het Erasmus MC, heeft verweerder bij het primaire besluit eiser gesommeerd mee te werken aan het (inzetten van) het tweede spoor. Na het primaire besluit heeft eiser volledig meegewerkt aan het tweede spoor.
Aan eiser is inmiddels bij besluit van 29 maart 2019 met ingang van 1 april 2019 eervol ontslag verleend. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit vaststaat.
4. Omdat eiser inmiddels wegens ziekte is ontslagen, bestaat volgens verweerder geen procesbelang meer bij de beoordeling of eiser moest meewerken aan het tweede spoor.
Ter zitting van 21 januari 2019 heeft eiser aangevoerd dat zijn belang onder meer is gelegen in de beoordeling of er terecht geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend.
5. Volgens vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2132, blijft een betrokkene procesbelang houden bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, indien hij in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Eiser heeft dit gedaan en heeft om die reden procesbelang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
6. Eiser voert aan dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden, omdat hij pas drie dagen voor de hoorzitting de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ontvangen.
6.1
Op grond van artikel 7:4, tweede lid, van de Awb moet verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage leggen. Vastgesteld wordt dat dit in dit geval niet is gebeurd, maar dat de stukken wel naar de gemachtigde van eiser zijn verzonden. Door dit echter pas op 2 november 2018 - drie dagen voor de hoorzitting - te doen, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
Niet gebleken is evenwel dat eiser daardoor in zijn belangen is geschaad. Tijdens de hoorzitting heeft eiser adequaat zijn bezwaargronden naar voren kunnen brengen en ook nu in beroep heeft eiser deze gelegenheid gehad. De rechtbank zal de schending van het zorgvuldigheidsbeginsel daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
Tot een vergoeding van de bezwaarkosten, zoals eiser stelt, kan de schending niet leiden, omdat uit het tweede lid van artikel 7:15 van de Awb volgt dat voor het toekennen van proceskosten in bezwaar noodzakelijk is dat het primaire besluit moet zijn herroepen en dat is hier niet het geval.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ten onrechte heeft opgedragen mee te werken aan zijn re-integratieverplichtingen.
7.1
Artikel 71a, zesde lid, van de WAO, dat hier van toepassing is, luidt als volgt:
De verzekerde verleent zijn medewerking bij het opstellen van het plan van aanpak en het opstellen van het re-integratieverslag.
Daarnaast is hier artikel 8.5.5, tweede lid van de cao UMC van toepassing. Onderdeel e en f hiervan luiden als volgt:
Geen aanspraak op bezoldiging bestaat, indien:
e. de medewerker zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de medewerker in staat te stellen passende arbeid te verrichten;
f. de medewerker zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 71a, tweede lid, van de WAO.
7.2
Uit deze bepalingen volgt dat eiser gehouden is mee te werken bij het plan van aanpak. Het plan van aanpak is op 2 maart 2018 door eiser ondertekend, waarbij hij heeft aangegeven niet bij een andere werkgever te willen werken. In dit plan van aanpak staat echter dat na overleg tussen werkgever en werknemer de conclusie is dat er bij verweerder geen arbeidsmogelijkheden meer zijn. Dit volgt ook uit de e-mail van het loopbaancentrum van het Erasmus MC van 27 februari 2018. Het einddoel van de re-integratie, werkhervatting in een andere functie bij de eigen werkgever is dus niet mogelijk.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in de rede lag om het tweede spoor op te starten en eiser is gehouden om daaraan als onderdeel van zijn plan van aanpak (en re-integratie) mee te werken.
7.3
Tot slot ziet de rechtbank, anders dan eiser voorts betoogt, geen aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd of onzorgvuldig is voorbereid.
Dat eiser ervaren heeft dat verweerder in het verleden niet juist heeft gehandeld met de (volledige) uitbetaling van zijn salaris en er fouten zijn gemaakt met zijn WAO uitkering, is voorstelbaar maar leidt niet tot een ander oordeel.
Voor wat betreft de financiële gevolgen staan in het ontslagbesluit van 29 maart 2019 mogelijke compensatieregelingen, zo komt eiser wellicht voor een invaliditeitspensioen in aanmerking. Het is aan (de gemachtigde van) eiser om hiervoor actie te ondernemen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Noordegraaf, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op
een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze
uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken. Deze uitspraak is gedaan op: 22 april 2020.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.