ECLI:NL:RBROT:2020:3959

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
C/10/508088 / HA ZA 16-816
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over kadastrale grens tussen percelen met bebouwing; vaststelling en oprichten afscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een geschil tussen twee partijen over de kadastrale grens tussen hun percelen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben in conventie gevorderd dat de rechtbank de juridische erfgrens vaststelt tussen hun perceel en dat van de gedaagde, [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodzaak was voor aanvullend deskundigenonderzoek en heeft de kadastrale grens als juridische erfgrens erkend. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld om binnen vier weken na betekening van het vonnis zijn beplantingen en afscheidingen te verwijderen die zich op het perceel van de eisers bevinden, op straffe van een dwangsom. Daarnaast is de gedaagde verplicht om medewerking te verlenen aan het stellen van afpalingstekens op de vastgestelde erfgrens. In reconventie heeft [eiser 3] gevorderd dat de gedaagde medewerking verleent aan de overdracht van een perceel grond, wat ook is toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en ondertekend door mr. C. Bouwman op 22 april 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer / rolnummer: C/10/508088 / HA ZA 16-816
Vonnis van 22 april 2020
in de zaak van

1..[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P. H . Mahieu te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G. Bloem te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser 1] c.s. en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2019 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • het deskundigenbericht van 27 september 2019 van de heer [naam deskundige 1] (hierna: de deskundige);
  • de conclusie na deskundigenbericht van 6 november 2019, zijdens [gedaagde] ;
  • de akte van 4 december 2019, zijdens [eiser 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Dit geschil betreft een burenconflict waarbij over en weer het volgende wordt gevorderd:
2.2.
door [eiser 1] c.s. in conventie:
‘primair:
I. voor recht te verklaren dat de kadastrale grens tussen het perceel in eigendom van [gedaagde] , kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie [sectie] nummer [nummer 1] , groot zeven are en zevenentachtig centiare, en het perceel in eigendom van [eiser 1] c.s. (ieder voor de onverdeelde helft), kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie [sectie] nummer [nummer 2] , groot elf are zevenentachtig centiare, zoals deze is vastgelegd en blijkt uit het relaas van bevindingen van het kadaster d.d. 18 juli 2012 (productie 5 bij deze inleidende dagvaarding) tevens de juridische erfgrens tussen hun percelen is;
subsidiair:
II. de juridische grens tussen de percelen van [gedaagde] , kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie [sectie] nummer [nummer 1] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het perceel in eigendom van [eiser 1] c.s. (ieder voor de onverdeelde helft), kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie [sectie] nummer [nummer 2] , groot elf are zevenentachtig centiare ex artikel 5:47 BW vast te stellen overeenkomstig de kadastrale grens of op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze;
primair & subsidiair:
III. [gedaagde] te veroordelen om binnen drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis (het gedeelte van) de schuur alsmede alle beplantingen, (raster)afscheidingen en/of schuttingen en alle andere opstallen en roerende zaken op het stuk perceel dat op grond van de in het deze te wijzen vonnis vastgestelde juridische erfgrens in eigendom van [eiser 1] c.s. is, te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
IV. ex artikel 5:49 Burgerlijk Wetboek [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan de oprichting van een scheidsmuur (van twee meter hoog) op de in het te deze te wijzen vonnis vast te stellen [w]erfgrens van zijn perceel met [eiser 1] c.s., en deze scheidsmuur vervolgens te dulden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom met de bepaling dat de helft van de kosten voor deze scheidsmuur voor rekening van [gedaagde] komen, dan wel;
V. ex artikel 5:46 Burgerlijk Wetboek [gedaagde] te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het stellen van behoorlijk waarneembare afpalingstekens op de in het te dezen te wijzen vonnis vast te stellen erfgrens van zijn perceel met [eiser 1] c.s., en deze afpalingstekens vervolgens te dulden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom met de bepaling dat de helft van de kosten voor deze afpalingstekens voor rekening van [gedaagde] komen;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 415,=, zijnde de kosten van meting van het kadaster d.d. 18 juli 2012, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf dertig dagen na 18 juli 2012 of een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum;
VII. [gedaagde] te veroordelen om op zijn kosten binnen drie weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis er voor te (doen) zorgen dat de waterafvoer van het dak van zijn schuur niet meer op het erf van [eiser 1] c.s. [afloopt], zoals bedoeld in artikel 5:52 BW, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 50.000,00 voor de periode dat niet aan deze verplichting wordt voldaan, dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen dwangsom;
VIII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat gedaagde na betekening van het in dezen te wijzen vonnis met voldoening van deze kosten in verzuim is, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening.’
2.3.
door [eiser 3] in reconventie:
“I. Te verklaren voor recht dat op grond van verjaring de juridische erfgrens tussen het "perceel [eiser 3] ", ofwel het woonhuis met garage, ondergrond, en bijbehorende grond, staande en gelegen te Den Haag, aan de [adres 1] ( [postcode 1] , kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie [sectie] , nummer [nummer 1] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het "perceel [verweerder] ", de bungalow met dubbele garage, ondergrond, erf, tuin, en verder toebehoren aan de [adres 2] te Den Haag ( [postcode 2] ), kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie [sectie] , nummer [nummer 2] , groot elf are en zevenentachtig centiare, als volgt loopt:
De noordwestelijke erfgrens: een natuurstenen muurtje gerekend vanaf de Meer en Boslaan tot en met de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] en
De zuidwestelijke erfgrens: het door het kadaster in zowel 1995 als 2012 gemeten punt vanaf de Duinlaan tot en met de zuidwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] alsmede
Het hoekpunt: de plaats waar de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] samenkomt met de zuidwestelijke muur (ofwel de achterste muur van de garage/pantry van [eiser 3] ).
Subsidiair
II. Bepaalt op grond van artikel 5:47 de juridische erfgrens tussen het "perceel
[eiser 3] " ofwel het woonhuis met garage, ondergrond, en bijbehorende grond, staande en gelegen te Den Haag, aan de [adres 1] ( [postcode 1] ), kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie [sectie] , nummer [nummer 1] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het "perceel [verweerder] ", de bungalow met dubbele garage, ondergrond, erf, tuin, en verder toebehoren aan de [adres 2] te Den Haag ( [postcode 2] ), kadastraal bekend gemeente Loosduinen, sectie [sectie] , nummer [nummer 2] , groot elf are en zevenentachtig centiare, als volgt loopt:
De noordwestelijke erfgrens: een natuurstenen muurtje gerekend vanaf de Meer en Boslaan tot en met de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] en
De zuidwestelijke erfgrens: het door het kadaster in zowel 1995 als 2012 gemeten punt vanaf de Duinlaan tot en met de zuidwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] alsmede
Het hoekpunt: de plaats waar de noordwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] samenkomt met de zuidwestelijke muur (ofwel de achterste muur van de garage/pantry van [eiser 3] ).
Meer subsidiair
III. Gelast c.q. veroordeelt [verweerder] tot het verlenen van medewerking aan verkoop aan [eiser 3] of vestiging van een recht van erfdienstbaarheid ex artikel 5:54 BW jegens [eiser 3] ten aanzien van het perceel c.q. de gedeelten van de garage/pantry, beplantingen, afscheidingen, en/of schuttingen en alle andere opstallen en roerende zaken op het stuk perceel dat op grond van de in dit vonnis vastgestelde juridische erfgrens in eigendom toebehoort aan [verweerder] doch thans in bezit is van [eiser 3] onder de verplichting voor [verweerder] binnen twee weken na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis een keuze te maken tussen overdracht van het eigendom aan [eiser 3] of het vestigen van een erfdienstbaarheid jegens [eiser 3] tot het handhaven van de bestaande toestand, al dan niet tegen schadeloosstelling, zulks op straffe van een dwangsom van
€ 500,00 per dag in geval van niet nakoming van deze verplichting, zulks met een
maximum van € 50.000,00.
IV. Bepaalt voorts dat een deskundige de prijs bepaalt van de overdracht en/of de schadeloosstelling nadat [verweerder] de keuze als bedoeld onder III heeft gemaakt.
Aanvullende vordering
V. Gelast c.q. veroordeelt [verweerder] tot het verwijderen van de knik in de erfafscheiding/scheidsmuur/schutting op de zuidwestelijke erfgrens en wel zodanig dat de erfafscheiding/scheidsmuur/schutting vanaf het door het kadaster in zowel 1995 als 2012 gemeten punt vanaf de Duinlaan tot en met de zuidwestelijke muur van de garage/pantry van [eiser 3] recht loopt, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag in geval van niet nakoming van deze verplichting, zulks met een maximum van € 50.000,00.
VI. Veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [eiser 3] van een schadevergoeding op
grond van onrechtmatig handelen ten bedrage van € 5.000,00 althans een in goede justitie te betalen bedrag.
VII. [verweerder] in alle gevallen te veroordelen in de kosten van het geding.”
in reconventie
2.4.
Bij tussenvonnis van 6 december 2017 onder 3.2 is een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag: “Wat is de waarde van de strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [verweerder] c.s. waarop de bij [eiser 3] in gebruik zijnde garage staat en de strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [verweerder] c.s. waarop de bij [eiser 3] in gebruik zijnde oprit zich bevindt?” Nadat de bij voornoemd tussenvonnis aangestelde deskundige [naam deskundige 2] (hierna: [naam deskundige 2] ) had aangegeven wel de prijs per m², maar niet de exacte oppervlakte van de betreffende stroken grond, te kunnen vaststellen, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 5 juni 2019 een (aanvullend) deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag wat de oppervlakte is van de betreffende stroken grond, en daarbij de deskundige als deskundige benoemd.
2.5.
In het rapport van 24 september 2019 van de deskundige is onder meer opgenomen:
"
Omschrijving van de aangewezen kadastrale grenzen
Reconstructie: Van oude spijker aan Duinlaan zijde via maatvoering t.o.v. tuinmuur en tuinhuis naar knikpunt in garage, vandaar via krijtmarkering op garagedeur naar ijzeren buis.
(...)
Opmerkingen
(...)
Het af te splitsen deel (thans hetende perceel [perceelnummer] ) heeft een oppervlakte van 12m2"
2.6.
Per e-mail van 26 september 2019 heeft de advocaat van [verweerder] c.s. een reactie op het conceptrapport aan de deskundige gestuurd, waarin onder meer wordt opgemerkt:
"Wat [verweerder] evenwel mist in de concepttekeningen is de grensoverschrijding aan de Duinlaangrens vanaf de garage van [eiser 3] tot aan de [adres 2] , zoals die door de heer [naam deskundige 1] tijdens de meting op 24 juli 2019 ook wel degelijk is benoemd, waarbij het op maaiveld hoogte zou gaan om zo'n 10 a 15 cm."
2.7.
In zijn begeleidende brief aan de rechtbank van 27 september 2019 schrijft de deskundige aan de rechtbank onder meer:
"De deskundige heeft het rapport naar aanleiding van deze opmerkingen niet aangepast. Het verzoek van mr. A.P. van Dijk is niet opgenomen in de initiële opdracht van de rechtbank. Indien de rechtbank een noodzaak ziet voor een aanvullende opdracht die compleet aansluit op r.o. 2.4 van het tussenvonnis van 5 juni 2019, dan verneem ik dit graag."
2.8.
Partijen kunnen zich verenigen met de vaststelling door de deskundige van de oppervlakte van de strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [verweerder] c.s. waarop de bij [eiser 3] in gebruik zijnde oprit zich bevindt (aan de kant van de Meer en Boslaan ). Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de strook grond die deel uitmaakt van het perceel van [verweerder] c.s. waarop de bij [eiser 3] in gebruik zijnde garage zich bevindt (voor zover aan de kant van de Duinlaan ), juist is opgemeten.
2.9.
[verweerder] c.s. neemt in zijn akte van 4 december 2019 de bovengenoemde e-mail (zie 2.6) op en voegt daaraan toe dat de deskundige ten onrechte de vraagstelling in de engst mogelijke zin heeft opgevat en alleen de grensoverschrijding door de oprit en de garage zelf heeft opgemeten. Hij verzoekt te bepalen dat de deskundige zijn opdracht te beperkt heeft opgevat en verzoekt de rechtbank voorts te bepalen dat door hem alsnog de oppervlakte van de overschrijding door [eiser 3] aan de zijde van de Duinlaan dient te worden bepaald, dan wel dat de rechtbank de eerdere berekening van [naam deskundige 2] overneemt.
2.10.
[eiser 3] stelt zich op het standpunt dat de deskundige zijn opdracht volledig heeft vervuld.
2.11.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12.
De rechtbank volgt [verweerder] c.s. in zijn visie dat uit de hiervoor in 2.6 opgenomen reactie van de deskundige op de e-mail van de advocaat van [verweerder] c.s., blijkt dat de deskundige aan de kant van de Duinlaan alleen de oppervlakte van de strook grond die wordt beslagen door de garage heeft vastgesteld. De deskundige heeft de oppervlakte van de (eventuele) overige bij [eiser 3] in gebruik zijnde grond op het perceel van [verweerder] aan de kant van de Duinlaan niet vastgesteld. Dit geeft echter geen aanleiding een (aanvullend) deskundigenonderzoek te gelasten. Redengevend daarvoor is het volgende.
2.13.
Zoals blijkt uit het tussenvonnis van 24 mei 2017 was voorlichting door een deskundige voor de vaststelling van de waarde van de grond noodzakelijk in verband met het overdragen van die grond aan [eiser 3] . Die overdracht is gebaseerd op artikel 5:54 BW, dat bepaalt: “Is een gebouw of werk ten dele op, boven of onder het erf van een ander gebouwd en zou de eigenaar van het gebouw of werk door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan, dan kan de eigenaar van het gebouw of werk te allen tijde vorderen dat tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand is verleend of, ter keuze van de eigenaar van het erf, een daartoe benodigd gedeelte van het erf wordt overgedragen.”
2.14.
Voor het hekwerk en de beplanting waarvan [verweerder] c.s. stelt dat [eiser 3] die geplaatst heeft op zijn, [verweerder] c.s.’, perceel tussen de garage en de Duinlaan , kan niet worden gezegd dat [eiser 3] door het weghalen daarvan onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan [verweerder] c.s. door handhaving daarvan. Gezien hetgeen [eiser 3] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn meer subsidiaire vordering (zie randnummer 72 van de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie) ziet die vordering daar ook niet op. Het bedoelde stuk grond komt om die redenen niet voor een dergelijke overdracht in aanmerking.
Dit laat overigens onverlet dat voor zover [eiser 3] op het niet over te dragen gedeelte van het perceel van [verweerder] c.s. beplanting of een hekwerk heeft staan, [verweerder] c.s. dat in beginsel niet hoeft te gedogen. Zie hierna onder 2.19.
2.15.
De conclusie van het bovenstaande is dat de deskundige voldoende heeft voldaan aan zijn opdracht. Het door hem in zijn rapport als perceel [perceelnummer] aangeduide deel komt, als - naar tussen partijen vaststaat - het gedeelte waarop de garage en de oprit zijn gelegen, overeen met het stuk grond dat [verweerder] c.s. aan [eiser 3] moet overdragen (hierna: perceel [perceelnummer] ). De door de deskundige vastgestelde oppervlakte zal dan ook gebruikt worden voor de begroting door de rechtbank van de waarde van de over te dragen grond.
2.16.
[naam deskundige 2] heeft in zijn eindrapport van 11 juni 2018 de prijs van de betreffende grond getaxeerd op € 700,- per m² (zie ook 2.4 van het tussenvonnis van 27 maart 2019). [eiser 3] gaat - in zijn conclusie na deskundigenbericht van 11 juli 2018 - uit van € 650,- omdat, zo begrijpt de rechtbank, [naam deskundige 2] in zijn concept rapport eerder een bedrag van € 650 - € 700,- noemde. De rechtbank ziet daarin, nu de deskundige uiteindelijk concludeerde tot een bedrag van € 700,- en [eiser 3] onvoldoende heeft onderbouwd waarom [naam deskundige 2] niet tot die conclusie kon komen, geen reden om bij de vaststelling van de schade af te wijken van het bedrag van € 700,-.
[verweerder] c.s. heeft - in zijn antwoordconclusie na deskundigenbericht van 8 augustus 2018 - aangevoerd dat de door [naam deskundige 2] als referentiekader genomen kavelprijs van Plan Vroondaal niet representatief is; representatiever is de aanmerkelijk hogere kavelprijs van Schapenatjesduin Oost. De reactie (naar aanleiding van het commentaar van [verweerder] c.s. op het concept deskundigenbericht) van [naam deskundige 2] daarop dat het bij het laatstgenoemde plan om een kavel grond gaat, waarop een woning gebouwd mag worden, en de vergelijking dus mank gaat, snijdt volgens [verweerder] c.s. geen hout, omdat dat ook gold voor Plan Vroondaal. De rechtbank stelt vast dat [naam deskundige 2] naar aanleiding van de reactie van de heer [verweerder] op het concept-deskundigenrapport echter ook heeft aangegeven dat [verweerder] voorbij gaat aan het feit dat het hier om “aangrenzende grond” gaat, die niet aan derden te verkopen valt, behalve in dit geval aan de buren. Die uitleg, waarop [verweerder] c.s. niet heeft gereageerd, in aanmerking nemend, ziet de rechtbank geen reden af te wijken van de taxatiewaarde van € 700,- per m². Dit leidt tot een waarde van de over te dragen grond van (12 x € 700,- =) € 8.400,-.
2.17.
De rechtbank begroot de door [eiser 3] te betalen (schade)vergoeding voor de overname van perceel [perceelnummer] op de waarde van de grond vermeerderd met de notariskosten en eventuele kosten van het kadaster, voortvloeiende uit de overname.
in conventie
2.18.
De primair gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de kadastrale en juridische erfgrens (zie hierboven 2.2 onder I) zal worden toegewezen op de hierna, onder 3.1 opgenomen wijze. Voor de motivering van dat oordeel verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 24 mei 2017 (4.2 tot en met 4.7).
2.19.
[eiser 1] c.s. vordert voorts [gedaagde] te veroordelen (het gedeelte van) de garage alsmede alle beplantingen, (raster)afscheidingen en/of schuttingen en andere opstallen en roerende zaken (naar de rechtbank aanneemt: van [gedaagde] ) op het perceel van [eiser 1] c.s. te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom (zie 2.2, onder III). [eiser 1] c.s. heeft daartoe aangevoerd dat [gedaagde] palen met rasterafscheiding (hierna ook: hekwerk) en beplanting heeft geplaatst over de erfgrens. Ter onderbouwing van die stelling heeft [eiser 1] c.s. een aantal foto’s overgelegd (onder andere productie 10 bij dagvaarding). [gedaagde] betwist niet het daarop zichtbare hekwerk en beplanting geplaatst te hebben, maar voert aan dat die op zijn eigen grond staan. De rechtbank oordeelt dat de vordering daarmee kan worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder 3.2 opgenomen, te weten: ten aanzien van beplanting en hekwerk dat op het perceel van [eiser 1] c.s. staat, met uitzondering van enige beplanting en hekwerk op perceel [perceelnummer] . [gedaagde] zal wel een iets ruimere termijn, dan de gevorderde termijn van drie weken, worden toegestaan om dit te effectueren. Voorts zal een lagere dwangsom worden opgelegd, welke bovendien op een lager bedrag zal worden gemaximeerd.
2.20.
[eiser 1] c.s. heeft onder IV en V van zijn vordering gevorderd (samengevat) dat [gedaagde] mee moet werken aan de oprichting van een scheidsmuur op de erfgrens van zijn perceel (ex artikel 5:49 BW), dan wel aan het stellen van afpalingstekens op die erfgrens (ex artikel 5:46 BW), in beide gevallen met een bepaling dat de helft van de kosten daarvan voor rekening van [gedaagde] komt.
2.21.
De rechtbank overweegt als volgt. [eiser 1] c.s. vordert, in samenhang met de hiervoor onder 2.18 genoemde verklaring voor recht, medewerking van [gedaagde] aan of wel de oprichting van een scheidsmuur, of wel het stellen van afpalingstekens. Uit die alternatieve vordering maakt de rechtbank op dat het [eiser 1] c.s. te doen is om de plaats van de erfgrens zichtbaar te maken. Het plaatsen van afpalingstekens ziet daar op, en, gezien het al jaren durende conflict over de exacte erfgrens, heeft [eiser 1] c.s. belang bij die vordering. De achtergrond van artikel 5:49 BW is, blijkens de wetsgeschiedenis, een andere, namelijk eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de buren over en weer (vgl.
Parl. Gesch.BW Boek 5, p. 193 en 202). In het licht van het voorgaande heeft [eiser 1] c.s. het belang van zijn vordering met betrekking tot de scheidsmuur onvoldoende onderbouwd, zodat die moet worden afgewezen. De vordering [gedaagde] te gebieden mee te werken aan het stellen van afpalingstekens zal worden toegewezen. Er zal daarbij een lagere dwangsom worden opgelegd dan gevorderd, en deze zal op een lager bedrag zal worden gemaximeerd.
2.22.
De vordering tot betaling van een bedrag van € 415,- door [gedaagde] aan [eiser 1] c.s. (vordering VI) zal worden toegewezen (zie tussenvonnis 24 mei 2017 onder 4.24).
2.23.
[eiser 1] c.s. heeft voorts gevorderd om [gedaagde] te veroordelen om op zijn kosten er voor te (doen) zorgen dat de waterafvoer van het dak van zijn schuur (de garage) niet meer op het erf van [eiser 1] c.s. afloopt (vordering VII). Hij heeft aangevoerd dat [gedaagde] bij het renoveren van de bestaande schuur in 2012 geen maatregelen heeft genomen om een watertoevoer op het dak te maken waardoor het water van het dak nu rechtstreeks in de tuin van [eiser 1] c.s. loopt.
2.24.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd: “Ten aanzien van de afwatering: het onrechtmatig afvoeren van hemelwater naar het erf [eiser 1] is niet aan de orde. De huidige situatie bestaat al decennialang. [eiser 1] dient die situatie te gedogen. […]”
2.25.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] op grond artikel 5:52 lid 1 BW verplicht is er voor te zorgen dat het water van zijn schuur/garage niet afloopt op het erf van [eiser 1] c.s.. Voor zover [gedaagde] met het hierboven onder 2.24 opgenomen verweer een beroep heeft willen doen op verjaring, heeft hij dat onvoldoende toegelicht, zodat [eiser 1] c.s. in het door [gedaagde] gestelde geen beroep op verjaring hoefde te lezen, en van hem niet verwacht kon worden daarop te reageren. Nu de rechtbank het middel van verjaring niet ambtshalve toe mag passen, moet de vordering van [eiser 1] c.s. worden toegewezen. [gedaagde] zal wel een iets ruimere termijn, dan de gevorderde termijn van drie weken, worden toegestaan om dit te effectueren. Voorts zal een lagere dwangsom worden opgelegd, welke bovendien op een lager bedrag zal worden gemaximeerd.
2.26.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de door [eiser 1] c.s. gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad dient te worden afgewezen, gelet op de onherstelbare schade welke kan ontstaan indien [eiser 1] c.s. tot executie van een eventueel jegens [gedaagde] veroordelend vonnis kan overgaan. Eenmaal verwijderde opstallen kunnen niet worden teruggedraaid, aldus [gedaagde] .
De rechtbank ziet in hetgeen door [gedaagde] is aangevoerd geen reden om de afweging van zijn belang bij behoud van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist, tegen het belang van [eiser 1] c.s. bij uitvoerbaarheid bij voorraad, in het voordeel van [gedaagde] te laten uitvallen. Dit temeer nu hij, als gevolg van de overname van het perceel [perceelnummer] , zijn garage en oprit niet hoeft te verwijderen.
in reconventie voorts
2.27.
Om de redenen vermeld in het tussenvonnis van 24 mei 2017 (4.2 tot en met 4.7), moeten, met de toewijzing van vordering I van [verweerder] c.s. (zie 2.18), de vorderingen in reconventie I en II van [eiser 3] (zie 2.3 hierboven), die zien op een andere vaststelling van de juridische erfgrens, worden afgewezen.
2.28.
De vordering opgenomen onder III en IV, die er op ziet [verweerder] c.s. te gebieden mee te werken aan de verkoop van (of de vestiging van een erfdienstbaarheid ten aanzien van) de grond die zijn eigendom is, maar in het bezit is van [eiser 3] , zal worden toegewezen op de wijze als hierna onder 3.9 opgenomen. Voor de motivering van die beslissing wordt verwezen naar 4.13 tot en met 4.16 van het tussenvonnis van 24 mei 2017 en naar 2.4 tot en met 2.17 hierboven. De dwangsom zal voor een lager bedrag worden toegekend en op een lager bedrag worden gemaximeerd. Ook zal verschuldigdheid van de dwangsom op een later moment ingaan.
2.29.
De vorderingen V (tot verwijdering van de knik in de schutting van [verweerder] c.s. aan de kant van de [adres 2] ) en VI (tot schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen) worden eveneens afgewezen. Voor de motivering van die afwijzingen wordt verwezen naar respectievelijk 4.20 en 4.21, en 4.22 en 4.23, van het tussenvonnis van 24 mei 2017.
in conventie en in reconventie
2.30.
Aangezien elk van partijen, zowel in conventie als in reconventie, als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, met uitzondering van de door [gedaagde] betaalde kosten van de deskundigen. Die kosten, welke zijn gemaakt voor het vaststellen van de waarde van perceel [perceelnummer] , behoren voor zijn rekening te komen.

3..De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de kadastrale grens tussen het perceel in eigendom van [gedaagde] kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie [sectie] nummer [nummer 1] , groot zeven are en zevenentachtig centiare en het perceel in eigendom van [eiser 1] c.s. (ieder voor de onverdeelde helft), kadastraal bekend als gemeente Loosduinen, sectie [sectie] nummer [nummer 2] , groot elf are zevenentachtig centiare, zoals deze is vastgelegd en blijkt uit het relaas van bevindingen van het kadaster van 18 juli 2012, tevens de juridische erfgrens is tussen genoemde percelen,
3.2.
gebiedt [gedaagde] om binnen vier weken na betekening van dit vonnis zijn beplantingen en (raster)afscheidingen, voor zover die zich bevinden op het stuk perceel dat op grond van de in dit vonnis vastgestelde juridische erfgrens in eigendom is van [eiser 1] c.s. (met uitzondering van beplantingen en (raster)afscheidingen op perceel [perceelnummer] ), te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-,
3.3.
gebiedt [gedaagde] tot het verlenen van medewerking aan het stellen van behoorlijk waarneembare afpalingstekens op de in dit vonnis vastgestelde juridische erfgrens (zoals die wordt gevormd na overdracht van perceel [perceelnummer] ), en deze afpalingstekens te dulden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde] aan die verplichting niet voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van
€ 10.000,-, waarbij de helft van de kosten voor de afpalingstekens voor rekening van [gedaagde] komen,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] c.s. te betalen een bedrag van € 415,- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf dertig dagen na 18 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
gebiedt [gedaagde] om op zijn kosten binnen vier weken na betekening van dit vonnis er voor te (doen) zorgen dat het water van het dak van zijn schuur/garage niet meer op het erf van [eiser 1] c.s. afloopt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag dat [gedaagde] aan die verplichting niet voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-,
3.6.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de onder 3.2 tot en met 3.5 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.9.
gebiedt [verweerder] c.s. medewerking te verlenen aan de overdracht aan [eiser 3] van perceel [perceelnummer] tegen betaling door [eiser 3] aan [verweerder] c.s. van een bedrag van € 8.400,-; de medewerking van [verweerder] c.s. op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag na vier weken na betekening van dit vonnis dat hij aan zijn verplichting niet voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 30.000,-; en met bepaling dat de notariskosten en eventuele kosten van het kadaster voor rekening van [eiser 3] komen,
3.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.11.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 22 april 2020.
[2111/2221]