ECLI:NL:RBROT:2020:4008

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
7672938 CV EXPL 19-2424
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en schadevergoeding bij schending van mededelingsplicht in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Resort De Biesbosch B.V. De eiser vorderde schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, omdat hij meende dat Resort De Biesbosch zijn mededelingsplicht had geschonden. De eiser had een huurovereenkomst met Resort De Biesbosch gesloten, maar deze overeenkomst werd vernietigd wegens dwaling. De eiser vorderde onder andere directe schade van € 204.022,20 en andere geleden schade van € 1.150.650,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser deels eigen schuld had aan de schade, omdat hij niet had onderzocht of zijn exploitatie-activiteiten in overeenstemming waren met het bestemmingsplan. De rechter oordeelde dat Resort De Biesbosch voor 75% aansprakelijk was voor de schade, terwijl de eiser voor 25% eigen schuld had. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 74.782,00, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden ook toegewezen aan de eiser, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7672938 CV EXPL 19-2424
uitspraak: 7 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R. Hörchner,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Resort De Biesbosch B.V.,
gevestigd in Dordrecht,
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.J.A. Plattel.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “Resort De Biesbosch” genoemd.

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 26 september 2019 en de daarin genoemde processtukken;
  • het tussenvonnis van 10 oktober 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief van mr. Plattel van 1 november 2019 met productie 12;
  • de brief van mr. Hörchner van 4 november 2019 met producties 8 en 9;
  • de brief van mr. Plattel van 5 november 2019 met productie 13;
  • de akte houdende eisvermindering/-wijziging van [eiser] ;
  • de aantekening dat op 11 november 2019 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden;
  • de (overige) overgelegde producties.
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 26 september 2019 is overwogen dat bij het vaststellen van de schade van [eiser] de situatie zoals deze werkelijk is moet worden vergeleken met de hypothetische situatie dat de onrechtmatige daad niet zou zijn begaan. [eiser] is verzocht om voor de mondeling behandeling een nieuwe berekening van zijn schade te maken met inachtneming van de uitgangspunten die in het tussenvonnis staan.
2.2.
Resort De Biesbosch heeft als productie 12 een brief met bijlage van de financiële manager van de overkoepelende organisatie/aandeelhouder van Resort De Biesbosch overgelegd. [eiser] heeft als productie 8 een brief van de door [eiser] ingeschakelde deskundige, drs. T.G. Neuféglise RV (hierna: Neuféglise), van 31 oktober 2019 overgelegd met daarin nieuwe berekeningen van de schade van [eiser] , met bijlagen, en als productie 9 de reactie van Neuféglise op productie 12 van Resort De Biesbosch. Resort De Biesbosch heeft als productie 13 de akte indiening van producties overgelegd uit de procedure tussen partijen die heeft geleid tot het vonnis van de kantonrechter van 23 oktober 2014.
2.3.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling haar eis verminderd/gewijzigd, in die zin dat zij nu vordert Resort De Biesbosch bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
a. € 204.022,20 aan directe schade (pagina 2 deskundigenrapport);
b1. € 1.150.650,00 aan andere geleden en te lijden schade (pagina 5 deskundigenrapport);
althans:
b2. € 578.771,00 aan andere geleden en te lijden schade (pagina 6 deskundigenrapport);
c. de wettelijke rente vanaf 23 mei 2013 tot en met de dag van betaling;
de proceskosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.4.
Resort De Biesbosch heeft de gevorderde schade gemotiveerd betwist. Hierna zullen de verschillende schadeposten worden behandeld.
Verdere beoordeling
Directe schade (€ 204.022,20)
2.5.
Neuféglise komt in zijn nieuwe stuk van 31 oktober 2019 tot een bedrag van
€ 162.727,- aan schade onder de noemer “Investeringen zonder rendement”. Dit betreft volgens Neuféglise onder meer de overnamesom, automatiseringskosten en accountantskosten. Ter onderbouwing van deze kosten verwijst Neuféglise naar de als bijlage 1 bij zijn stuk gevoegde jaarrekeningen van 2014 en 2016 en de als bijlage 2 bij zijn stuk gevoegde verklaring van de accountant.
2.6.
Vooropgesteld wordt dat de jaarrekeningen betrekking hebben op de financiële situatie van “ [bedrijf] ” in de periode 2013 tot en met 2016 en dat uit de verklaring van de accountant slechts volgt dat de vennootschap van [eiser] , [bedrijf] , over de periode 2013 tot en met 2016 in totaal een bedrag van € 162.727,- aan kosten heeft gehad. Op basis van deze stukken kan niet zonder meer de (directe) schade van [eiser] als gevolg van het schenden van de mededelingsplicht door Resort De Biesbosch worden vastgesteld.
2.7.
Uit de jaarrekening over 2014 en hetgeen [eiser] tijdens de zitting heeft verklaard, is af te leiden dat [eiser] een bedrag van € 75.000,- aan goodwill heeft betaald aan de heer [naam] voor de overname van de horecaonderneming. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] de huurovereenkomst met Resort De Biesbosch niet zou hebben gesloten als Resort De Biesbosch aan haar mededelingsplicht zou hebben voldaan. Dit betekent dat hij in dat geval ook geen overnamesom zou hebben betaald. Het bedrag van € 75.000,- is dan ook aan te merken als directe schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van Resort De Biesbosch en komt in beginsel voor vergoeding in aanmerking. De kantonrechter is er ambtshalve mee bekend dat de vordering van [eiser] tegen [naam] tot terugbetaling van de betaalde € 75.000,- aan goodwill bij vonnis van 23 april 2020 is afgewezen, zodat geen sprake is van een dubbele vergoeding van deze schade. Hierna zal nog worden beslist op het eigenschuldverweer van Resort De Biesbosch.
2.8.
Op de jaarrekening van 2014 staat verder een bedrag van € 512,- aan “inventaris” per 31 december 2013. Met de opname van deze post op de jaarrekening heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat hij een bedrag van € 512,- had geïnvesteerd in inventaris voor de horecaonderneming die hij in het gehuurde had willen drijven. Resort De Biesbosch heeft de inhoud van de overgelegde jaarrekeningen weliswaar betwist, mede gelet op de verschillende cijfers die in deze procedure zijn opgevoerd, maar heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aan de juistheid van dit specifieke, wat betreft omvang beperkte, bedrag moet worden getwijfeld. Ook dit bedrag is daarom toewijsbaar.
2.9.
Dan resteert nog een bedrag van € 43.328,70,- aan “investeringen zonder rendement” (€ 87.215,-), verminderd met “correctie juridische kosten” (-/- € 43.886,30). Met de overlegging van de berekening van Neuféglise met bijlagen heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat dit bedrag, dat de financiële situatie van de besloten vennootschap van [eiser] over 2013 tot en met 2016 weergeeft, is aan te merken als (directe) schade van [eiser] als gevolg van het schenden van de mededelingsplicht door Resort De Biesbosch waardoor de huurovereenkomst in 2013 is vernietigd. Dit bedrag zal daarom worden afgewezen.
2.10.
Over het door [eiser] gevorderde bedrag van € 12.281,50 aan deskundigenkosten zal hierna, in rechtsoverweging 2.20 worden beslist.
2.11.
[eiser] heeft verder, voor het eerst in de akte wijziging van eis, een bedrag van
€ 72.000,- gevorderd aan loonkosten voor zijn zoon over de periode april 2012 tot en met september 2013. [eiser] heeft in dit kader gesteld dat hij zijn zoon heeft aangesteld als projectorganisator en dat deze hiervoor een loon van € 3.000,- bruto per maand zou ontvangen. Deze post is onvoldoende onderbouwd. [eiser] heeft nagelaten enig bewijs van de afspraken met zijn zoon te overleggen alsmede enige onderbouwing van zijn stelling dat het afgesproken loon weliswaar nog niet is betaald, maar dat zijn zoon hier nog wel aanspraak op maakt. Deze post wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Andere geleden en te lijden schade (€ 1.150.650,-)
2.12.
[eiser] heeft een bedrag van € 1.150.650,- gevorderd aan schade, bestaande uit het zevenenhalf jaar niet kunnen beschikken over de geïnvesteerde gelden en de daaruit voortvloeiende rendementen. Ter onderbouwing heeft [eiser] verwezen naar de nieuwe berekening van Neuféglise en de hierbij gevoegde bijlagen.
2.13.
Zoals al overwogen in het tussenvonnis van 26 september 2019, moet bij de vaststelling van de schade de situatie zoals deze is, worden vergeleken met de situatie waarin Resort De Biesbosch wel aan haar mededelingsplicht zou hebben voldaan. [eiser] heeft slechts recht op vergoeding van het negatieve contractsbelang (zie bijvoorbeeld ook Hof ’s-Hertogenbosch 26 april 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:1637). Voor zover [eiser] , althans de door hem ingeschakelde deskundige, bij zijn nieuwe schadeberekening desondanks wederom uitgaat van de situatie waarin de vergader-/feestfunctie wel mogelijk zou zijn geweest, kan deze berekening niet dienen als onderbouwing van de gestelde schade.
2.14.
Ook de door de deskundige voorgestelde “variant” kan niet dienen als basis voor de gevorderde schadevergoeding voor “andere geleden en te lijden schade”. Neuféglise heeft in zijn nieuwe berekening onderkend dat niet te begroten is hoeveel rendement [eiser] zou hebben behaald als er geen sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen door Resort De Biesbosch en [eiser] een andere investeringsbeslissing zou hebben genomen. Neuféglise heeft in zijn berekening als uitgangspunt genomen dat [eiser] , het onrechtmatig handelen weggedacht, “een project geselecteerd zou hebben met een vergelijkbaar risicoprofiel en tenminste eenzelfde verwacht verdienstenpotentieel als dat van het opstarten van een horecabedrijf bij Resort de Biesbosch (op basis van de voorgespiegelde informatie en bekende gegevens)”. Het probleem hierbij is om te beginnen dat het risicoprofiel en verdienstenpotentieel waar [eiser] zijn beslissing om de huurovereenkomst met Resort De Biesbosch aan te gaan niet in overeenstemming was met de daadwerkelijke mogelijkheden. Het ondernemingsplan is immers voor een groot deel gebaseerd op de aanname dat het was toegestaan bezoekers van buiten aan te trekken, terwijl dat niet zo bleek te zijn. Voor de veronderstelling van Neuféglise dat het voor [eiser] mogelijk zou zijn geweest om een locatie te vinden waar hij, met vergelijkbare investeringen als die hij in het kader van de vernietigde huurovereenkomst heeft gedaan, een onderneming zou hebben kunnen opzetten waarmee hij de door hem geprognosticeerde rendementen had kunnen behalen, zijn onvoldoende concrete aanwijzingen te vinden in hetgeen namens [eiser] is aangevoerd.
2.15.
Vast staat wel dat [eiser] tot op heden niet heeft kunnen beschikken over het geld dat hij in het kader van de vernietigde huurovereenkomst heeft geïnvesteerd. Voor de hand ligt dat [eiser] hierdoor op enige wijze schade lijdt. De vraag is op welke manier deze schade van [eiser] begroot moet worden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:97 BW heeft de rechter een grote mate van vrijheid om de schade te begroten, op de wijze die naar zijn inzicht het meest bij de aard van de schade past.
2.16.
Anders dan Resort De Biesbosch heeft betoogd, is het niet zo dat de schade moet worden gefixeerd op de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. Artikel 6:119 BW bepaalt dat de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom wordt gefixeerd op de wettelijke rente. De schuldeiser hoeft niet te bewijzen dat hij schade heeft geleden als gevolg van de te late betaling maar kan ook geen hogere vergoeding vorderen als zijn schade hoger zou zijn dan het gefixeerde bedrag aan rente. Het doel van dit artikel is het bieden van rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht op dit punt (HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1823). In dit geval is er echter geen sprake van een vertraging in de voldoening van een geldsom maar van aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatig handelen. Er is geen grond voor een ruime uitleg van artikel 6:119 BW, dat afwijkt van het beginsel dat een schuldeiser zijn werkelijk geleden schade vergoed moet krijgen. De schade van [eiser] moet dan ook op een andere wijze worden begroot.
2.17.
Omdat er voor de hypothetische situatie dat [eiser] wel over het geïnvesteerde geld had kunnen beschikken geen, althans onvoldoende concrete gegevens zijn, heeft de begroting van deze schade deels een abstract karakter. Ook voor het abstract begroten van de schade ligt niet in de rede om wat betreft de hoogte aan te sluiten bij de wettelijke rente, aangezien wettelijke rente een vergoeding is voor de kosten die samenhangen met – kort gezegd - het moeten lenen van geld en niet het vergoeden van verlies van rendement. Het wordt redelijker geacht voor de vaststelling van de schade uit te gaan van het door de fiscus gehanteerde fictieve rendement op vermogen in box 3, te weten 4% per jaar (vergelijk ook HR 25 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2409).
2.18.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is over welke periode Resort De Biesbosch de hiervoor genoemde schade dient te vergoeden. Als begindatum zal worden aangehouden de datum waarop de vernietigde huurovereenkomst tot stand is gekomen: 9 maart 2012. Resort De Biesbosch heeft in het kader van de medegevorderde wettelijke rente over de gevorderde schadevergoeding aangevoerd dat [eiser] (te) lang heeft gewacht met het starten van de schadestaatprocedure na het arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 september 2016. Van [eiser] had verwacht mogen worden dat hij na dit arrest met bekwame spoed onderzoek zou (laten) verrichten naar de omvang van zijn schade en vervolgens met wederom bekwame spoed actie had ondernomen om deze schade op Resort De Biesbosch te verhalen, gelet op zijn plicht zijn schade zo veel mogelijk te beperken. In het kader van de vergoeding van de schade wegens het verlies aan rendement wordt daarom redelijk geacht de gefixeerde schadevergoeding, bestaande uit 4%, te begroten tot en met augustus 2017. Hierbij wordt rekening gehouden met de duur van het deskundigenonderzoek zoals dat heeft plaatsgevonden, te weten zeven maanden.
2.19.
Uitgaande van investeringen ter hoogte van € 75.512,- (€ 75.000,- + € 512,-) en een (samengestelde) rente van 4% gedurende vijf en een half jaar wordt de schade van [eiser] wegens rendementsverlies begroot op een bedrag van € 18.197,33.
Deskundigenkosten
2.20.
[eiser] heeft een bedrag van € 12.281,50 gevorderd aan deskundigenkosten. Resort De Biesbosch heeft de redelijkheid van deze kosten betwist. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub BW komen de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. [eiser] heeft in redelijkheid een deskundige kunnen inschakelen om de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van Resort De Biesbosch vast te stellen. De deskundige heeft bij de berekening van de schade van [eiser] (deels) een onjuiste maatstaf gehanteerd, al dan niet ingegeven door de vraagstelling van [eiser] . Een groot deel van het deskundigenonderzoek heeft betrekking op inkomensschade en vermogensschade, schadeposten die niet voor vergoeding in aanmerking komen. [eiser] heeft niet betwist dat Resort De Biesbosch er direct na het arrest van het gerechtshof op heeft gewezen dat slechts het negatieve contractsbelang voor vergoeding in aanmerking komt. Onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat de omvang van de gevorderde deskundigenkosten niet redelijk is zodat deze niet volledig voor rekening van Resort De Biesbosch mogen komen. De kosten worden tot een bedrag van € 6.000,- redelijk geacht, zodat dit bedrag in beginsel voor vergoeding in aanmerking komt. De overige kosten dienen voor rekening van [eiser] te blijven.
Eigen schuld van [eiser] ?
2.21.
Resort De Biesbosch heeft een beroep gedaan op eigen schuld op grond van artikel 6:101 BW omdat [eiser] niet heeft onderzocht of de door hem beoogde exploitatie-activiteiten in overeenstemming waren met het geldende bestemmingsplan.
2.22.
Resort De Biesbosch is in beginsel aansprakelijk voor de schade van [eiser] omdat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden. In het kader van de aansprakelijkheid geldt dat mededelingsplicht voor onderzoeksplicht gaat, maar dit neemt niet weg dat een verplichting tot schadevergoeding op grond van artikel 6:101 BW kan worden verminderd als de onjuiste voorstelling van zaken mede is te wijten aan [eiser] . Van dit laatste is sprake. [eiser] heeft plannen ontwikkeld voor de exploitatie van een horecaonderneming waarbij hij van plan was bezoekers van buiten het park aan te trekken met het oog op omzetverhoging. Het bestemmingsplan liet dit echter niet toe. [eiser] is een ervaren ondernemer van wie had mogen verwacht dat hij het lokale openbare bestemmingsplan zou hebben geraadpleegd om te onderzoeken of de door hem beoogde activiteiten mogelijk waren in/op het gehuurde, te meer aangezien die beoogde activiteiten afweken van de activiteiten die ter plekke al plaatsvonden. [eiser] heeft nagelaten onderzoek op dit gebied te verrichten. Hiermee heeft [eiser] in enige mate bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dit is reden om de aansprakelijkheid van Resort De Biesbosch gedeeltelijk op te heffen, in die zin dat de aansprakelijkheid voor de schade voor 25% voor rekening van [eiser] en voor 75% voor rekening van Resort De Biesbosch dient te komen.
Tot slot
2.23.
Gelet op hetgeen hierboven is geoordeeld, dient Resort De Biesbosch een bedrag van € 74.782,00 (75 % x (€ 75.512,- + € 18.197,33 + € 6.000,-)) aan schadevergoeding te betalen aan [eiser] . De wettelijke rente wordt toegewezen over € 70.282,- (75% van het goodwillbedrag en het rendementsverlies) vanaf 1 september 2017 (de datum tot wanneer het rendementsverlies is berekend) en over € 4.500 ,- (75 % van de deskundigenkosten) vanaf 4 april 2019, de dag van dagvaarden, tot de dag van volledige betaling.
2.24.
Resort De Biesbosch wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
2.25.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Resort De Biesbosch om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 74.782,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 70.282,- vanaf 1 september 2017 en over
€ 4.500,- vanaf 4 april 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Resort De Biesbosch in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 99,01 aan dagvaardingskosten, € 486,- aan griffierecht en € € 1.442,- (2 punten x tarief € 721,-) aan salaris voor de gemachtigde, voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening
en
indien gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 131,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is gedaagde de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424