ECLI:NL:RBROT:2020:4075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
C/10/594515 / FA RK 20-2449
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op grond van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een cliënt zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek onbevoegd was gedaan, omdat de aanvraag was ingediend door een arts die niet voldeed aan de vereisten van de Wzd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanvullend onderzoek was verricht door een psychiater, wat noodzakelijk is gezien de psychiatrische problematiek van de cliënt. De rechtbank concludeerde dat het gedrag van de cliënt, als gevolg van zijn verstandelijke handicap en psychische stoornissen, niet voldoende was onderbouwd om een machtiging te verlenen. De rechtbank heeft het verzoek van het CIZ afgewezen en aangegeven dat tegen deze beschikking het rechtsmiddel van cassatie openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/594515 / FA RK 20-2449
Beschikking van 22 april 2020 betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 26 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het Centrum Indicatiestelling Zorg,hierna: CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt]
hierna: cliënt,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
advocaat mr. S.C. Dikkers te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 6 april 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van
6 augustus 2013;
 de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door drs. M.P. Vermaak, arts voor verstandelijk gehandicapten, van 23 maart 2020;
 ‘biografie’ opgesteld door drs. M.P. Vermaak;
 de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 22 maart 2020.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd. De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf noodzakelijk om het nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
De verklaring van een ter zake kundige arts die de cliënt met oog op de machtiging kort van te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was, is op
23 maart 2020 door drs. P.M. Vermaak, arts voor verstandelijk gehandicapten opgesteld en ondertekend. Uit de overgelegde stukken is gebleken dat cliënt lijdt aan een verstandelijke handicap (IQ van circa 70) gepaard met een psychische stoornis, te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis, een psychotische stoornis NOA en een afhankelijkheid van middelen. Wanneer alleen sprake is van een verstandelijke handicap kan de verklaring worden opgesteld door een arts voor verstandelijk gehandicapten. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vloeit voort dat wanneer daarnaast sprake is van psychiatrische problematiek, ook een psychiater een persoonlijk onderzoek moet verrichten. Zie onder meer de uitspraken van de Hoge Raad van 2 november 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2044) en
2 februari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:165). In de onderhavige zaak ontbreekt een aanvullend onderzoek verricht door een psychiater.
2.3.
In artikel 25 Wzd staan de personen vermeld die het CIZ kunnen vragen een verzoek om een rechtelijke machtiging in te dienen. Niet is gebleken dat bovengenoemde arts, drs. P.M. Vermaak, die de aanvraag heeft ingediend, kan worden aangemerkt als “een ter zake kundige arts die door de zorgaanbieder is aangewezen om toe te zien op de inzet van de minst ingrijpende vorm van onvrijwillige zorg en de mogelijke afbouw ervan en die verantwoordelijke is voor de algemene gang van zaken”, als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub e Wzd in samenhang gelezen met artikel 1 lid 1 sub m Wzd. Uit de stukken blijkt immers dat er geen zorgaanbieder bekend is. De door het CIZ vermelde omstandigheid dat drs. P.M. Vermaak geen behandelaar/dossierhouder is van cliënt, en cliënt dakloos is, maakt dit niet anders. Het verzoek is dan ook onbevoegd gedaan.
2.4.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek af.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Woudstra, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Veldthuis, griffier op 22 april 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.