In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen De Friesland Zorgverzekeraar N.V. en een gedaagde die in persoon procedeerde. De Friesland vorderde betaling van een bedrag van € 82,52 aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, omdat de gedaagde in gebreke was gebleven met de betaling van zorgpremies voor de maanden augustus, september en oktober 2019. De zorgpremie was vastgesteld op € 21,95 per maand en de totale betalingsachterstand bedroeg € 65,85. De gedaagde voerde echter aan dat de vordering al volledig was betaald en overhandigde betalingsbewijzen ter onderbouwing.
De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Uit de overgelegde specificaties bleek dat De Friesland ten onrechte incassokosten in rekening had gebracht, die in mindering moesten worden gebracht op de gevorderde hoofdsom. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde de hoofdsom reeds had voldaan en dat er geen bedrag meer resteerde. Hierdoor werd de vordering van De Friesland afgewezen, evenals de gevorderde wettelijke rente en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De Friesland werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden begroot, aangezien deze in persoon procedeerde.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van zorgvuldige berekeningen en het correct in rekening brengen van kosten door zorgverzekeraars. Dit vonnis kan als precedent dienen voor soortgelijke zaken waarin zorgpremies en incassokosten ter discussie staan.