ECLI:NL:RBROT:2020:443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
10/574282 HA ZA 19-457
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanpassing van gemeenschappelijk voetpad tussen woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee buren over een gemeenschappelijk voetpad. Eiseres, eigenaar van een woning te Rotterdam, heeft gedaagde aangeklaagd omdat deze zonder toestemming het voetpad heeft verhoogd en verlengd, wat volgens eiseres onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het voetpad gemeenschappelijk eigendom is en dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door zelfstandig aanpassingen te verrichten zonder overleg met eiseres. De rechtbank heeft de vordering van eiseres tot herstel van het voetpad toegewezen, met uitzondering van de primaire vordering om alle aanpassingen ongedaan te maken. Gedaagde is veroordeeld om het voetpad terug te brengen in de oorspronkelijke staat en een dwangsom is opgelegd voor het geval hij hier niet aan voldoet. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
Zaak-/rolnummer: 10 / 574282 / HA ZA 19-457
Vonnis van 22 januari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Rotterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door:
[naam 1],
wonende te Rotterdam ,
[naam 2],
wonende te Capelle aan den IJssel ,
advocaat: mr. M. Hoogesteger te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. A.N. Broekhoven te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 8 mei 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van 18 september 2019 van de griffier, waarbij partijen is bericht dat een comparitie van partijen is bepaald op 17 oktober 2019;
  • de voorafgaande aan de comparitie van partijen aan de zijde van [eiseres] overgelegde brief van 1 oktober 2019, met producties 25 en 26;
  • het proces-verbaal van de op 17 oktober 2019 gehouden comparitie van partijen.
1.2
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[eiseres] is eigenaar van het perceel met de daarop aanwezige woning gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam. De woning is thans verhuurd aan derden. [gedaagde] is eigenaar van het aangrenzende perceel met de daarop aanwezige woning gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam. De percelen bevinden zich in het landelijke gedeelte van de ’s-Gravenweg.
2.2
Tussen de beide woningen en de voortuinen is een voetpad aanwezig, dat gemeenschappelijk eigendom is van partijen. Dat voetpad liep tot januari 2019 tot het einde van de voortuinen van beide percelen. Aan de voorzijde van de voortuinen en tot de (gemeentelijke) lijngoot op de erfgrens van beide percelen bevond zich tot dat moment een geasfalteerde strook grond.
2.3
[gedaagde] heeft in januari 2019 zonder toestemming van (de vertegenwoordigers van) [eiseres] het voetpad verhoogd, voorzien van nieuwe bestrating en het voetpad verlengd tot aan de (gemeentelijke) lijngoot.
2.4
De gemachtigde van [eiseres] heeft op 19 maart 2019 een minnelijk voorstel aan [gedaagde] gedaan. Dat voorstel is gelijk aan de subsidiaire vordering die [eiseres] in de onderhavige procedure bij dagvaarding heeft ingesteld. Dat voorstel is door [gedaagde] geweigerd.
2.5
[eiseres] heeft bij levenstestament van 25 november 2015 volmacht gegeven aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] (hierna: de vertegenwoordigers) om haar te vertegenwoordigen en om al haar rechten en belangen waar te nemen en uit te oefenen.

3.De vordering

3.1
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
a. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de gang, het voetpad en de strook grond gelegen tussen c.q. voor de percelen [adres 1] en [adres 2] te Rotterdam terug te brengen in de oorspronkelijke staat, zoals deze waren voordat [gedaagde] de werkzaamheden had uitgevoerd althans vóór januari 2019, waaronder ook verwijdering van het talud (de door [gedaagde] uitgevoerde verlenging van het voetpad), en waarbij [gedaagde] de eigendomsgrenzen zoals aangegeven op de kadastrale tekening dient te respecteren, een en ander op kosten van [gedaagde] en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet;
subsidiair:
b. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis het gedeelte van het voetpad tussen de voortuin van de woning van [gedaagde] en de voortuin van [eiseres] te laten aflopen en tot het einde van de voortuin van [eiseres] te betegelen met de oorspronkelijke grijze stoeptegels van 30x30 centimeter en het talud, te weten het gedeelte van het pad dat is verlengd, ongeveer 3.30 meter lang en 1.35 meter breed tot aan de (gemeentelijke) lijngoot te verwijderen en de hemelwaterafvoer lager te leggen en aldus terug te brengen in de oorspronkelijke staat, althans een door de rechtbank in goede justitie te nemen beslissing, een en ander op kosten van [gedaagde] en op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet;
primair en subsidiair:
c. [gedaagde] te verbieden om de afvoerpijp voor de afvoer van het hemelwater van het perceel van [eiseres] af te sluiten, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] hieraan niet voldoet;
d. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag aan buitengerechtelijke kosten;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
Ter comparitie van partijen heeft [eiseres] de subsidiaire vordering verminderd, in die zin dat de nieuwe bestrating gehandhaafd kan blijven voor wat betreft het voetpad tussen de voortuinen van beide woningen en tot het einde van de voortuin van [eiseres] .
3.3
Aan haar (gewijzigde) vordering heeft [eiseres] (uiteindelijk) - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
3.3.1
[gedaagde] heeft in strijd gehandeld met artikel 5:65 BW juncto 3:170 BW juncto 6:162 BW door onrechtmatig inbreuk te maken op het eigendomsrecht van [eiseres] . [gedaagde] heeft zonder overleg en derhalve zonder toestemming het voetpad dat gemeenschappelijk eigendom is van partijen verhoogd, verlengd en dusdanig gewijzigd qua aanzicht dat het nu lijkt alsof dit deel van de grond alleen bij de woning van [gedaagde] behoort. Het meest cruciale punt vindt [eiseres] het door [gedaagde] aangebrachte talud, te weten het gedeelte van het voetpad dat is verlengd tot aan de (gemeentelijke) lijngoot. Nog afgezien van het feit dat [eiseres] die verlenging niet mooi vindt, is het nu lastiger om voor de woning van [eiseres] te parkeren en is er thans een forse opstaande rand aanwezig. Ook zal een en ander in geval van verkoop van de woning van [eiseres] financieel nadelig uitpakken.
[eiseres] heeft dan ook recht op en belang bij toewijzing van haar vordering.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiseres] in haar vordering dan wel deze af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proces- en nakosten. [gedaagde] heeft daartoe het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd.
4.2
[gedaagde] is er ten onrechte vanuit gegaan dat het voetpad geheel zijn eigendom was. Daarom heeft hij geen overleg gevoerd over de aanpassingen. Het klopt dat het voetpad gemeenschappelijk eigendom is. Op het moment dat [gedaagde] werd aangesproken op de uitgevoerde werkzaamheden kon hij er al niets meer aan veranderen. Het is niet zo dat het door de aanpassingen lijkt alsof het voetpad volledig tot de grond van [gedaagde] behoort. Dat was altijd al het geval. De voortuin van [eiseres] werd altijd al van het pad afgescheiden door een muurtje met een (door klimop begroeid) hekwerk erop. Het primair gevorderde herstel van het voetpad en het talud in de oorspronkelijke staat is niet redelijk. Voor zover de primaire vordering zoals hiervoor vermeld onder a. dan wel de subsidiaire vordering onder b. wordt toegewezen, verzoekt [gedaagde] om hem een termijn van twee maanden te geven om de werkzaamheden uit te laten voeren.

5.De beoordeling

5.1
Tussen partijen is (primair) in geschil of de door [gedaagde] verrichte aanpassingen
aan het voetpad en de verlenging daarvan (als zodanig) gehandhaafd mogen blijven.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
5.2
Voorop gesteld moet worden dat tussen partijen niet in geschil is dat het voetpad tussen de beide woningen en de voortuinen gemeenschappelijk eigendom is van partijen. Dat [gedaagde] er ten onrechte vanuit is gegaan dat het voetpad geheel zijn eigendom is en dat hij daarbij last heeft gehad van een “tunnelvisie”, komt voor zijn rekening en risico en kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. In artikel 3:170 lid 3 BW is bepaald dat tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed dan in de leden 1 en 2 van dat artikel is vermeld, uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd zijn. Nu van handelingen in de zin van genoemde leden 1 en 2 van artikel 3:170 BW hier geen sprake is, leidt dit ertoe dat het [gedaagde] niet was toegestaan om op zelfstandige wijze de aanpassingen aan het voetpad uit te voeren. [gedaagde] heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres] . Hij had daar immers geen toestemming voor van (de vertegenwoordigers van) [eiseres] . Integendeel. [gedaagde] heeft niet eens overleg gevoerd over de aanpassingen. De omstandigheid dat [gedaagde] wateroverlast had ter hoogte van het gedeelte van het voetpad dat door hem is verlengd, maakt een en ander niet anders. Zeker niet, nu [gedaagde] ter zitting ook heeft erkend dat als gevolg van die verlenging nu juist hemelwater blijft staan ter hoogte van het talud aan de zijde van het perceel van [eiseres] . Ook doet aan dit oordeel niet af dat de vertegenwoordigers van [eiseres] [gedaagde] niet direct na aanvang van de werkzaamheden hebben aangesproken op de aanpassingen. Nog afgezien van de omstandigheid dat de woning van [eiseres] wordt verhuurd en zij en ook haar vertegenwoordigers daar zelf niet woonachtig zijn en nu bovendien vaststaat dat de werkzaamheden bij [gedaagde] eerst in de achtertuin van zijn perceel zijn begonnen, moet vastgesteld worden dat [gedaagde] aan die stelling geen enkel (rechts)gevolg heeft verbonden, zodat dat standpunt reeds daarom niet tot enig resultaat kan leiden.
5.3
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan in het midden blijven wat de mening is van partijen met betrekking tot de veranderingen aan het voetpad en of en in hoeverre het aanzicht van de woning van [eiseres] door de aanpassingen is veranderd en het daardoor (meer dan voorheen) lijkt alsof het voetpad volledig tot de grond van [gedaagde] behoort.
5.4
Ter comparitie van partijen hebben de vertegenwoordigers van [eiseres] meegedeeld dat zij het meest cruciale punt vinden het door [gedaagde] aangebrachte talud, te weten het gedeelte van het voetpad dat is verlengd tot aan de (gemeentelijke) lijngoot. Op de verwijdering van dat talud is ook de subsidiaire vordering gericht. (De gemachtigde van) [eiseres] heeft voorafgaand aan de onderhavige procedure een voorstel aan [gedaagde] gedaan, dat gelijk is aan de bij dagvaarding ingestelde subsidiaire vordering. Ter zitting hebben de vertegenwoordigers van [eiseres] bovendien meegedeeld dat zij dat (nog steeds) een goed voorstel vinden. Ook hebben zij bij die gelegenheid de subsidiaire vordering verminderd, in die zin dat de nieuwe bestrating gehandhaafd kan blijven voor wat betreft het voetpad tussen de voortuinen van beide woningen en tot het einde van de voortuin van [eiseres] . Dit alles leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat [eiseres] in redelijkheid geen, althans onvoldoende, belang heeft bij de (zeer) verstrekkende primaire vordering om alle aanpassingen ongedaan te maken en het geheel weer volledig in de oude staat terug te brengen. Die vordering wordt daarom afgewezen.
De (gewijzigde) subsidiaire vordering is naar het oordeel van de rechtbank wel redelijk.
5.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] gehouden is om het door hem aangebrachte talud te verwijderen en om het voetpad tussen de voortuinen van beide woningen weer te laten aflopen tot het einde van de voortuin van [eiseres] , zodat er geen opstaande rand meer aanwezig is. Nu niet in geschil is dat [gedaagde] ook de hemelwaterafvoer heeft verplaatst en deze op een hoger niveau heeft gelegd ter hoogte van het talud en die locatie na verwijdering van het talud niet meer aansluit bij de hoogte van het voetpad, zal ook de vordering strekkende tot het terugbrengen van die afvoer in de oorspronkelijke positie worden toegewezen. De subsidiaire vordering wordt derhalve overeenkomstig de verminderde eis toegewezen. De termijn om de (herstel)werkzaamheden te verrichten wordt in redelijkheid bepaald op twee maanden na betekening van het vonnis. De gevorderde dwangsom wordt gemaximeerd tot een bedrag van in totaal € 25.000,00.
5.6
Het door [eiseres] (ook primair) gevorderde verbod om de afvoerpijp van het hemelwater van het perceel van [eiseres] af te sluiten wordt afgewezen, nu zij daar geen belang bij heeft. [gedaagde] heeft die afvoer immers nooit, ook niet tijdens of na voltooiing van de werkzaamheden aan het voetpad, afgesloten en er bestaat onvoldoende aanleiding om ervan uit te kunnen gaan dat hij dat (toch) nog zal doen.
5.7
De door [eiseres] (ook primair) gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal bij gebreke van voldoende onderbouwing en nu in dat verband ook geen concreet bedrag is genoemd eveneens worden afgewezen.
5.8
Hetgeen verder nog door partijen is aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
5.9
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De door [eiseres] gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu gelet op het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:335) de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de rechtbank van oordeel is dat de nakosten zich ook vooraf laten begroten.
De wettelijke rente over de proces- en nakosten zal eveneens worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

6.De beslissing

De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee maanden na betekening van het vonnis het gedeelte van het voetpad tussen de voortuin van de woning van [gedaagde] gelegen aan de [adres 2] te Rotterdam en de voortuin van de woning van [eiseres] gelegen aan de [adres 1] te Rotterdam te laten aflopen tot het einde van de voortuin van [eiseres] en het talud, te weten het gedeelte van het voetpad dat is verlengd, ongeveer 3.30 meter lang en 1.35 meter breed tot aan de (gemeentelijke) lijngoot te verwijderen en de hemelwaterafvoer lager te leggen en aldus terug te brengen in de oorspronkelijke staat, een en ander op kosten van [gedaagde] , en bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, ter hoogte van € 250,00 met een maximum van
€ 25.000,00 in totaal;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
[eiseres] vastgesteld op € 297,00 aan griffierecht, € 101,06 aan overige verschotten en € 1.086,00 aan salaris voor de advocaat, en voorts, indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van het onderhavige vonnis (vrijwillig) aan dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling heeft voldaan, genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en tevens een bedrag van € 157,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 82,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over
€ 157,00 en (voorwaardelijk) over € 82,00 vanaf 14 dagen na de uitspraak van het vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2020.
2248