ECLI:NL:RBROT:2020:4674

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
C/10/567339 / HA ZA 19-112
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en boekhoudplicht in faillissement van vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 mei 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure over bestuurdersaansprakelijkheid op basis van artikel 2:248 BW. De curator van de failliete vennootschap [handelsnaam 1] heeft vorderingen ingesteld tegen de voormalige en opvolgende bestuurders, [naam gedaagde 2] en [naam 1], omdat zij niet voldaan zouden hebben aan de boekhoudplicht zoals vastgelegd in artikel 2:10 BW. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administratie van de vennootschap niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat dit een belangrijke oorzaak was van het faillissement. De curator vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap, voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de onbehoorlijke taakvervulling door de bestuurders een belangrijke oorzaak van het faillissement is en heeft de vorderingen van de curator toegewezen. Tevens zijn de proceskosten en beslagkosten aan de zijde van de curator toegewezen. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank de vorderingen van [handelsnaam 2] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 20 mei 2020
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/567339 / HA ZA 19-112 van
JURMEN GUSTAAF PLET
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] ,
gekozen woonplaats aan zijn kantooradres te Spijkenisse,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.G. Plet te Spijkenisse,
tegen

1..[naam gedaagde 1] h.o.d.n. [handelsnaam 2] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente Rotterdam,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. G. Grijs te Rotterdam,

2..[naam gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/573956 / HA ZA 19-442 van
[naam eiseres] h.o.d.n. [handelsnaam 2]
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente Rotterdam,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. G. Grijs te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de curator, [handelsnaam 2] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure in de hoofdzaak en vrijwaringszaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 januari 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring, van de zijde van [handelsnaam 2] , met producties;
  • het vonnis in incident van 1 mei 2019 van deze rechtbank, met de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijke eis in reconventie van de zijde van [naam gedaagde 2] , met producties;
  • het faxbericht van 14 augustus 2019 van de zijde van de curator, met producties;
  • het faxbericht van 16 augustus 2019 van de zijde van de curator, met productie;
  • het proces-verbaal van comparitie gehouden op 28 augustus 2019;
  • het faxbericht van 4 september 2019 van de zijde van de curator, met een opmerking naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast.
2.1.
[naam gedaagde 2] was tot 24 december 2014 bestuurder en enig aandeelhouder, en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was de daaropvolgende bestuurder en enig aandeelhouder, van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] (hierna: [handelsnaam 1] ). [handelsnaam 1] hield zich bezig met de handel en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.
2.2.
[naam gedaagde 2] heeft alle aandelen in [handelsnaam 1] voor € 1,00 op 24 december 2014 verkocht aan [naam 1] . De voorgenomen verkoop heeft [naam gedaagde 2] afgestemd met de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
2.3.
Aan de ten behoeve van de in 2.2 genoemde overname opgestelde akte van levering is een balans per datum 30 september 2014 (hierna: de overdrachtsbalans) gehecht. In de overdrachtsbalans is opgenomen aan activa: een bedrag van € 33.084,- aan voorraden, € 4.773,- aan vorderingen, en € 2.710,- aan liquide middelen; en aan passiva: min € 721 aan eigen vermogen en € 41.289,- aan ‘vreemd vermogen kort’. De overige posten zijn op nul gesteld.
2.4.
[handelsnaam 1] is op 26 januari 2016 door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van de curator als zodanig. De curator heeft geen voorraden, vorderingen, liquide middelen of kasgeld in de boedel aangetroffen.
2.5.
Bij beschikking van 2 december 2016 is [handelsnaam 2] per 15 december 2016 benoemd als (opvolgend) bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1] .
2.6.
Op 19 december 2018 heeft de curator, na toestemming van de rechter-commissaris en verlof van de voorzieningenrechter, conservatoir beslag doen leggen op de woning van [naam gedaagde 2] .

3..Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie
3.1.
De curator vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,

I. Primair:
a. te verklaren voor recht dat [naam 1] en [naam gedaagde 2] (lees: gedaagde sub I en gedaagde sub II) als (gewezen) bestuurders van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] niet hebben voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2:10 BW en/of 2:394 BW en daarom hun taak onbehoorlijk hebben vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , alsmede te verklaren voor recht dat [naam 1] en [naam gedaagde 2] ingevolge artikel 2:248 lid 2 BW jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
althans te verklaren voor recht dat [naam 1] en [naam gedaagde 2] als (gewezen) bestuurders van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] hun taak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, op de wijze zoals in de dagvaarding en overige gedingstukken uiteengezet en dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , alsmede te verklaren voor recht dat [naam 1] en [naam gedaagde 2] ingevolge artikel 2:248 lid 1 BW jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
b. [naam 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de curator van een bedrag, gelijk aan het totale tekort in het faillissement van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , zoals dat totale tekort na verificatie zal blijken te zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf faillissementsdatum van 26 januari 2016, althans vanaf 26 september 2016, althans vanaf 17 april 2018, althans vanaf 10 mei 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
II. Subsidiair
a. te verklaren voor recht dat [naam 1] en [naam gedaagde 2] als (gewezen) bestuurders van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] ingevolge artikel 2:9 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] door de onbehoorlijke taakvervulling aan de zijde van [naam 1] en [naam gedaagde 2] heeft geleden, welke schade bedraagt het bedrag van de schulden van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] kunnen worden voldaan;
b. [naam 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de curator van de door [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] geleden schade door de onbehoorlijke taakvervulling aan de zijde van [naam 1] en [naam gedaagde 2] , welke schade bedraagt het bedrag van de schulden van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] kunnen worden voldaan, gelijk aan het totale tekort in het faillissement van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , zoals dat totale tekort na verficatie zal blijken te zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf faillissementsdatum van 26 januari 2016, althans vanaf 26 september 2016, althans vanaf 17 april 2018, althans vanaf 10 mei 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
III. Meer subsidiair
a. te verklaren voor recht dat [naam 1] en [naam gedaagde 2] als (gewezen) bestuurders van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] ingevolge artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die de gezamenlijke crediteuren hebben geleden in het faillissement van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] door het onrechtmatig handelen aan de zijde van [naam 1] en [naam gedaagde 2] , welke schade bedraagt het bedrag van de schulden van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] kunnen worden voldaan, zijnde een bedrag, gelijk aan het totale tekort in het faillissement van [naam bedrijf] h.o.d.n. [handelsnaam 1] , zoals dat totale tekort na verificatie zal blijken te zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf faillissementsdatum van 26 januari 2016, althans vanaf 26 september 2016, althans vanaf 17 april 2018, althans vanaf 10 mei 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
IV.
[naam 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen om aan de curator te betalen de buitengerechtelijke kosten voor een bedrag van € 2.025,89 (zegge: tweeduizendvijfentwintig euro en negenentachtig cent), althans een zodanig bedrag als de Rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
V.
[naam 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen voor de gemaakte beslagkosten op grond van artikel 706 Rv;
VI.
met hoofdelijke veroordeling van [naam 1] en [naam gedaagde 2] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 157,-- (zegge: honderdzevenenvijftig euro) zonder betekening, dan wel € 239,-- (zegge: tweehonderdnegenendertig euro) in het geval van betekening, en – voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de bestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf voornoemde gestelde termijn voor voldoening.”
3.2.
[naam gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de curator tot betaling van de kosten van de procedure.
3.3.
[handelsnaam 2] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van de curator tot betaling van de kosten van de procedure.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het ten laste van hem gelegde beslag op te heffen, indien de curator in zijn conventionele vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard althans deze aan hem worden ontzegd.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
3.6.
[handelsnaam 2] vordert, na vermindering van eis, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde 2] zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak […] te veroordelen om aan de curator te betalen datgene, waartoe de eiseres als gedaagde in de hoofdzaak jegens Plet mocht worden veroordeeld.”
en
“ Gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding in de vrijwaring te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.”
3.7.
[naam gedaagde 2] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [handelsnaam 2] in haar vorderingen, althans tot het afwijzen van haar vorderingen met veroordeling van [handelsnaam 2] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in de hoofdzaak
in conventie
4.1.
De curator grondt zijn vorderingen primair op artikel 2:248 lid 1 BW (kennelijk onbehoorlijk bestuur dat een belangrijke oorzaak van het faillissement is), subsidiair op artikel 2:9 BW (toerekenbaar tekortschieten in een behoorlijke taakvervulling waarvan de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt is te maken) en meer subsidiair op artikel 6:162 BW (onrechtmatig handelen jegens de gezamenlijke crediteuren).
4.2.
De curator stelt (onder meer) dat [naam gedaagde 2] en [naam 1] niet hebben voldaan aan de boekhoudverplichtingen opgenomen in artikel 2:10 BW. Daarmee staat op grond van artikel 2:248 lid 2 BW onweerlegbaar vast dat [naam gedaagde 2] en [naam 1] [handelsnaam 1] onbehoorlijk hebben bestuurd en wordt dat op grond van de wet vermoed een belangrijke oorzaak te zijn van het faillissement.
4.3.
Daarnaast heeft de curator aangevoerd dat [naam gedaagde 2] zich niet, althans niet naar behoren, heeft vergewist van de betrouwbaarheid van de persoon van [naam 1] . [naam gedaagde 2] heeft (ook) daarom zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk vervuld als bedoeld in artikel 2:248 lid 1 BW.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
ten aanzien van [naam gedaagde 2]
4.5.
Voorop moet worden gesteld dat het bestuur van een rechtspersoon op grond van artikel 2:10 BW verplicht is om op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van de vennootschap kunnen worden gekend.
4.6.
De curator heeft onder meer gesteld dat de administratie van [handelsnaam 1] vanaf 30 september 2014 tot en met 26 januari 2016 ontbreekt. Voor de periode tot aan 30 september 2014 ontbreken debiteuren- en crediteurenlijsten, en overige onderliggende documentatie en toelichting van de posten zoals gerapporteerd in de overdrachtsbalans. Zo is er geen inventarislijst en geen voorraadlijst, terwijl volgens een verklaring van [naam gedaagde 2] [handelsnaam 1] ten tijde van de aandelenoverdracht 50 “auto’s had staan”.
4.7.
Ten aanzien van het ontbreken een voorraadlijst heeft [naam gedaagde 2] aangevoerd dat de 50 door de curator aangehaalde auto’s, auto’s waren die de kopende partij gereed had staan. Ter comparitie heeft [naam gedaagde 2] verklaard dat “de lusten” op de overdrachtsbalans onder meer zien “op de inventaris, waaronder 5 à 6 auto’s”.
4.8.
De rechtbank oordeelt dat [naam gedaagde 2] de stelling van de curator dat de administratie niet aan de eisen van artikel 2:10 BW voldeed, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Het volgende is daarvoor redengevend. Het verwijt van de curator dat (ook) in de periode rond de datum van de overdrachtsbalans de inventarislijst en voorraadlijst ontbraken, wordt niet weersproken door de stelling dat er maar 5 à 6 auto’s in voorraad (dan wel als inventaris) waren, en geen 50. De rechtbank merkt daarbij op dat uit de overdrachtsbalans (zie 2.3) blijkt dat de voorraad het leeuwendeel van de activa uitmaakte. In die omstandigheid moet het - bij gebrek aan een (onvoldoende onderbouwde) betwisting door [naam gedaagde 2] vaststaande - feit dat er geen onderliggende documentatie ten aanzien van die voorraad beschikbaar was in aanmerking nemend, worden geoordeeld dat de administratie van [handelsnaam 1] niet aan de eisen van artikel 2:10 BW voldeed.
4.9.
Voorts heeft [naam gedaagde 2] erkend dat over de periode 1 oktober 2014 tot 24 december 2014 geen administratie is gevoerd. Hij voert daarbij echter aan dat voor zover dat ontbreken van de administratie in de periode 1 oktober 2014 tot 24 december 2014 een verzuim is, het in ieder geval een onbelangrijk verzuim, als bedoeld in artikel 2:248 lid 2 BW betreft, omdat in de betreffende periode de onderneming stil lag.
Dit verweer wordt verworpen. Artikel 2:10 lid 1 BW bepaalt dat de administratie op zodanige wijze moet worden gevoerd, dat
te allen tijde[cursivering rb] de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon kunnen worden gekend. Dat betekent dat het gedurende (een kleine) drie maanden niet voeren van een administratie in beginsel in strijd is met artikel 2:10 lid 1 BW. De stelling dat dat in het onderhavige geval anders was omdat de onderneming stil lag moet worden verworpen, reeds omdat het standpunt van [naam gedaagde 2] (opgenomen in de pleitnotities van mr. Renzen) dat er in genoemde periode geen “boekhoudkundige feiten meer [zijn] voorgevallen” wordt ontkracht door de verklaring van [naam gedaagde 2] ter comparitie dat de op de overdrachtsbalans opgenomen crediteuren nog voor de levering van de aandelen zijn afgelost.
4.10.
De conclusie is dat [naam gedaagde 2] in de periode voorafgaande aan de overdracht van de aandelen in [handelsnaam 1] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 2:10 BW. Gezien artikel 2:248 lid 2 BW staat daarmee vast dat hij zijn taak als bestuurder onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement
4.11.
Voor het weerleggen van dit vermoeden volstaat dat [naam gedaagde 2] aannemelijk maakt dat andere feiten of omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. [naam gedaagde 2] heeft in dat verband aangevoerd dat het faillissement is veroorzaakt door het volstrekte nietsdoen door [naam 1] . Hij wist niet - en hoefde ook niet te weten - dat [naam 1] een katvanger was, dat door [naam 2] de aanwezige garage-inventaris zou worden verkocht en dat er helemaal geen oogmerk was om de onderneming te continueren. Het stond [naam gedaagde 2] in zijn visie vrij om de aandelen in [handelsnaam 1] te verkopen aan een willekeurige koper, zonder dat op hem, [naam gedaagde 2] , de verplichting rustte om nadere inlichtingen in te winnen over de persoon van de koper en de motieven voor de koop.
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat indien het niet handelen van [naam 1] , omdat zij een katvanger was, de oorzaak is van het faillissement, dat voor rekening van [naam gedaagde 2] moet komen. De persoon van een nieuwe bestuurder is relevant voor de belangen van de crediteuren en in een geval als het onderhavige, waar de enig bestuurder tevens enig aandeelhouder is, is de bestuurder degene die (als enige) besluit wie na de overdracht de vennootschap zal besturen (of het bestuur zal benoemen). Tegen die achtergrond hield een behoorlijke taakvervulling in dat [naam gedaagde 2] , voordat hij de onderneming overdroeg, enig onderzoek zou doen naar de persoon en achtergrond van [naam 1] . Het enkel (door de notaris laten) checken van de identiteit van [naam 1] is dan onvoldoende. Dit geldt temeer nu, naar [naam gedaagde 2] ter comparitie heeft verklaard, hij - toen [naam 2] hem te kennen gaf de onderneming over te willen nemen maar die niet op zijn naam te willen zetten - niet heeft gevraagd waarom niet.
4.13.
Nu een andere oorzaak van het faillissement niet is gesteld, is niet gebleken dat er een andere belangrijke oorzaak is van het faillissement dan onbehoorlijke taakvervulling door [naam gedaagde 2] . Daarmee is [naam gedaagde 2] , op grond van artikel 2:248 lid 1 BW aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan. De primaire vordering jegens hem zal dan ook - op de hierna onder 5.1 en 5.2 opgenomen wijze - worden toegewezen.
ten aanzien van [handelsnaam 2]
4.14.
Voor de beoordeling van de vorderingen jegens [handelsnaam 2] moet in aanmerking worden genomen dat [naam 1] bestuurder van [handelsnaam 1] is sinds 24 december 2014. De curator heeft - onweersproken - gesteld dat er (ook) over de periode 24 december 2014 tot aan de datum van het faillissement op 26 januari 2016 geen administratie is bijgehouden. De tekortkoming op grond van artikel 2:10 BW staat hiermee vast. Daarom wordt op grond van artikel 2:248 lid 2 BW vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling door [naam 1] een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
4.15.
[handelsnaam 2] heeft aangevoerd dat [naam 1] willens en wetens is gebruikt als katvanger. Aan haar was enkele honderden euro’s beloofd als zij de aandelen van [handelsnaam 1] op haar naam zou zetten.
4.16.
De rechtbank oordeelt dat hetgeen door [handelsnaam 2] is aangevoerd niet kan leiden tot de vaststelling dat er een andere belangrijke oorzaak is voor het faillissement dan onbehoorlijke taakvervulling door [naam 1] . De conclusie van [handelsnaam 2] dat “het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om in deze zaak te veroordelen tot betaling dan wel te verklaren voor[t] recht dat zij aansprakelijk zou zijn voor de boedelschade” heeft zij niet onderbouwd, anders dan door te stellen dat ook de curator ervan overtuigd is dat [naam 1] als katvanger door [naam gedaagde 2] is gebruikt. Die overtuiging van de curator (wat daar ook van zij) leidt op zichzelf genomen echter niet tot strijd met de redelijkheid en billijkheid. Ook valt - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - niet in te zien waarom de wetenschap van [naam gedaagde 2] dat [naam 1] een katvanger was (wat er ook zij van die stelling van [handelsnaam 2] ), zou maken dat [naam 1] niet aansprakelijk is op grond van artikel 2:248 lid 1 BW. De conclusie is dan ook dat de primaire vordering van de curator - op de hierna onder 5.1 en 5.2 opgenomen wijze - moet worden toegewezen.
wettelijke rente en kosten
4.17.
De vordering inzake de wettelijke rente zal worden afgewezen. De regeling van artikel 2:248 BW strekt ertoe dat de aansprakelijke partij een zodanig bedrag betaalt dat het faillissement volledig kan worden afgewikkeld door alle schulden, inclusief de boedelschulden, te voldoen. Toewijzing van de wettelijke rente over dat bedrag zou ertoe leiden dat na voldoening van alle geverifieerde vorderingen en boedelschulden nog een bedrag resteert. Dat is niet de bedoeling van de regeling van artikel 2:248 BW. De wettelijke rente is daarom niet toewijsbaar.
4.18.
De curator vordert voorts een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De curator verwijst voor de vereiste specificatie van de buitengerechtelijke kosten naar productie 11 bij dagvaarding. In die productie zijn echter geen werkzaamheden opgenomen, zodat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen.
4.19.
De door de curator gevorderde beslagkosten zijn op de voet van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar en worden - als ten aanzien van de hoogte niet betwist - begroot op € 315,69 voor verschotten en € 1.707,00 voor salaris advocaat (1 punt × tarief V à € 1.707,00).
4.20.
[naam gedaagde 2] en [handelsnaam 2] zullen in de hoofdzaak als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van de curator worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 83,52
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief II à € 543,00)
Totaal € 1.795,52
4.21.
De vordering tot betaling van nakosten en van rente over proceskosten en nakosten wordt toegewezen op de wijze als in het dictum van dit vonnis is bepaald.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
De curator heeft uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis gevorderd. [naam gedaagde 2] en [handelsnaam 2] hebben op dat punt geen verweer gevoerd. Nu de rechtbank geen reden ziet om dit vonnis ambtshalve niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in voorwaardelijke reconventie
4.23.
De eis in reconventie is door [naam gedaagde 2] voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
in de vrijwaringszaak
4.24.
[naam gedaagde 2] stelt dat de dagvaarding in de vrijwaringszaak nietig is. Op grond van de inhoud van de dagvaarding is het volgens hem onbegrijpelijk wat [handelsnaam 2] vordert en op grond waarvan. [handelsnaam 2] heeft niet voldaan aan haar stelplicht en [naam gedaagde 2] weet niet waar hij verweer tegen moet voeren. [handelsnaam 2] is om die redenen niet-ontvankelijk in haar vorderingen, althans haar vorderingen moeten worden afgewezen, aldus [naam gedaagde 2] .
4.25.
De rechtbank verwerpt de in 4.24 aangehaalde stellingen van [naam gedaagde 2] . In de dagvaarding zijn feitelijke en de juridische grondslagen aangegeven. Daarbij zijn weliswaar - zoals ter comparitie door mr. Grijs bevestigd - partijen enkele malen verkeerd aangeduid, maar dit is door [naam gedaagde 2] in zijn conclusie van antwoord opgemerkt. [naam gedaagde 2] heeft bij conclusie van antwoord op de stellingen in de dagvaarding gereageerd en daartegen inhoudelijk verweer gevoerd. Gezien het bovenstaande kan niet worden aangenomen dat [naam gedaagde 2] onredelijk in zijn belangen is geschaad. Dit oordeel laat onverlet dat mogelijk moet worden geconcludeerd dat [handelsnaam 2] haar stellingname onvoldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd.
4.26.
[handelsnaam 2] voert aan dat [naam 1] willens en wetens is gebruikt als katvanger. Zij is daarvoor benaderd door [naam 2] , die haar toezegde haar te zullen belonen met enkele honderden euro’s indien zij bereid was de aandelen van [handelsnaam 1] op haar naam te zetten. Zij verkeerde op dat moment in behoeftige omstandigheden; haar ex-partner had haar achtergelaten met een aanzienlijke schuldenlast. Zij heeft en had geen enkele ervaring als ondernemer en ook op geen enkele wijze ervaring in de autobranch. Zij heeft vanuit haar financiële noodtoestand en onervarenheid lichtzinnig gehandeld. [naam gedaagde 2] was actief betrokken bij de katvanger-constructie en heeft daarmee onrechtmatig gehandeld jegens [naam 1] , aldus [handelsnaam 2] .
4.27.
[naam gedaagde 2] betwist de stelling van [handelsnaam 2] dat [naam 1] met medeweten van [naam gedaagde 2] als katvanger is gebruikt. [naam gedaagde 2] wist niet - en hoefde ook niet te weten - dat [naam 1] geen ervaring had in de autobranch. Hij wist evenmin - en betwist - dat [naam 2] haar enkele honderden euro’s heeft toegezegd voor het op haar naam zetten van de aandelen in [handelsnaam 1] en dat [naam 1] vanwege haar financiële noodtoestand of onervarenheid lichtzinnig heeft gehandeld.
4.28.
De rechtbank overweegt dat het - gezien de betwisting door [naam gedaagde 2] zoals hiervoor onder 4.27 opgenomen - op de weg van [handelsnaam 2] had gelegen haar stelling dat [naam gedaagde 2] op de hoogte was van de katvanger-constructie en dat hij (daarmee) onrechtmatig jegens [naam 1] heeft gehandeld nader te onderbouwen. Nu [handelsnaam 2] dat niet heeft gedaan, moeten haar vorderingen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.29.
[handelsnaam 2] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [naam gedaagde 2] in de vrijwaring veroordeeld. De kosten in de vrijwaringszaak aan de zijde van [naam gedaagde 2] wordt begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief II à € 543,00)
Totaal € 1.383,00.
in het incident
4.30.
De rechtbank heeft in het vonnis van 1 mei 2019 de beslissing omtrent de kosten in het vrijwaringsincident aangehouden. [handelsnaam 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de vrijwaringszaak in de proceskosten in het incident worden veroordeeld. Deze kosten zullen op nihil worden gesteld, nu de curator zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en dus geen inhoudelijke akte heeft genomen.

5..De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [naam gedaagde 2] en [naam 1] hun taak als (gewezen) bestuurders van [handelsnaam 1] onbehoorlijk hebben vervuld en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [handelsnaam 1] , alsmede dat [naam gedaagde 2] en [naam 1] jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [handelsnaam 1] , voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan,
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde 2] en [handelsnaam 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de curator van een bedrag, gelijk aan het totale tekort in het faillissement van [handelsnaam 1] , zoals dat totale tekort na verificatie in het faillissement zal blijken te zijn,
5.3.
veroordeelt [naam gedaagde 2] en [handelsnaam 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten in de hoofdzaak, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.795,52,
5.4.
veroordeelt [naam gedaagde 2] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.022,69,
5.5.
veroordeelt [naam gedaagde 2] en [handelsnaam 2] hoofdelijk, zodat indien de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis in de hoofdzaak, voor wat betreft de veroordelingen, uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in voorwaardelijke reconventie
5.8.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft,
in het incident
5.9.
veroordeelt [handelsnaam 2] in de kosten van het incident, die op nihil worden gesteld,
in de vrijwaringszaak
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
veroordeelt [handelsnaam 2] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [naam gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.383,00,
5.12.
verklaart dit vonnis in de vrijwaringszaak, voor wat betreft de veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Volker en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 20 mei 2020.
[3070/2221]