ECLI:NL:RBROT:2020:4714

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
7973578 \ CV EXPL 19-5356
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na bewijsopdracht in civiele zaak over schadevergoeding en betalingsgeschil

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter in Rotterdam, heeft eiseres Adyas People, h.o.d.n. Adyasbouw, een schadevergoeding gevorderd van gedaagden, die zelf procederen. De zaak betreft een geschil over de betaling van een openstaand factuurbedrag van € 4.411,54 voor verbouwingswerkzaamheden aan de zolder van de gedaagden. Adyas heeft gesteld dat de werkzaamheden niet konden worden uitgevoerd vanwege rot in het dak, terwijl gedaagden dit betwisten en de betaling hebben opgeschort. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 19 december 2019 Adyas in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de rot in het dak. Adyas heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van verschillende personen, maar de kantonrechter oordeelt dat deze verklaringen onvoldoende bewijs leveren. De kantonrechter concludeert dat Adyas niet is geslaagd in haar bewijsopdracht en dat gedaagden terecht de betaling hebben opgeschort. In reconventie heeft gedaagden schadevergoeding gevorderd voor kosten die zij hebben gemaakt als gevolg van het tekortschieten van Adyas, maar deze vordering wordt afgewezen. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat gedaagden nog een bedrag van € 960,74 aan Adyas moeten betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7973578 \ CV EXPL 19-5356
uitspraak: 28 mei 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van
de vennootschap onder firma
Adyas People, h.o.d.n. Adyasbouw,
gevestigd te Gorinchem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M.L.E. Hol,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eisers in reconventie,
die zelf procederen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Adyas” en “ [gedaagden] ” (gedaagden sub 1 en 2 gezamenlijk).

1..Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 19 december 2019;
  • de akte uitlaten aan de zijde van Adyas van 16 januari 2020;
  • de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagden] van 16 januari 2020;
  • de rolbeslissing van 6 februari 2020;
  • de akte bewijslevering aan de zijde van Adyas van 2 april 2020, met producties;
  • de reactie op akte bewijslevering aan de zijde van [gedaagden] van 30 april 2020, met producties.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

In conventie:
2.1.
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 19 december 2019. Alles wat daarin is overwogen en beslist wordt hier als overgenomen beschouwd.
2.2.
In conventie heeft Adyas van [gedaagden] betaling gevorderd van het nog openstaande factuur bedrag van € 4.411,54. Adyas heeft verbouwingswerkzaamheden verricht op de zolder bij [gedaagden] . Tussen partijen was onder andere afgesproken dat Adyas de schuine daken van een stuclaag zou voorzien. Adyas heeft deze werkzaamheden echter niet uitgevoerd, omdat dit volgens Adyas niet mogelijk was doordat de schuine daken rotte plekken bevatten. [gedaagden] heeft betwist dat er sprake is van rot in de schuine daken en heeft zich op het standpunt gesteld dat zij terecht de betaling van € 3.380,74 heeft opgeschort, omdat Adyas zijn werk niet heeft afgemaakt.
2.3.
Adyas is in het tussenvonnis van 19 december 2019 in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat sprake is van verrotting aan het dakbeschot van de woning van [gedaagden] waardoor zij de wanden en het plafond op zolder niet kon afwerken zoals was overeengekomen in de initiële overeenkomst van 22 augustus 2018. Als dit zou komen vast te staan, dan heeft [gedaagden] ten onrechte de betaling opgeschort.
2.4.
Adyas heeft van de gelegenheid om bewijs te leveren gebruik gemaakt door middel van het overleggen van schriftelijke verklaringen. Volgens Adyas blijkt uit de schriftelijke verklaring van de heer [naam persoon 1] , assistent voorman, dat pas na vier weken na de bezichtiging is ontdekt dat het dak rot was en dat de heer [naam persoon 2] daarna heeft verklaard dat het dak rot was en dit zou zijn gerepareerd. De heer [naam persoon 3] , uitvoerder elektromonteur/stukadoor, heeft volgens Adyas schriftelijk verklaard dat gaandeweg de werkzaamheden is ontdekt dat spleten in het dak zaten waarbij je de isolatie zag zitten en dat [gedaagden] later verklaard heeft dat het dak rot was en op een aantal punten is gerepareerd. Adyas heeft daarnaast een schriftelijke verklaring overgelegd van de heer [naam persoon 4] , voorman timmerman, waaruit volgens Adyas blijkt dat [naam persoon 4] heeft geconstateerd dat de bovenwanden rot waren met vrij grote spleten ertussen en dat [gedaagden] pas achteraf verklaarde dat het dak rot was. Adyas heeft voorts een verklaring overgelegd van de eigenaar van Klussenbedrijf [naam klusbedrijf] , de heer [naam persoon 5] , die volgens haar heeft verklaard dat gaandeweg de werkzaamheden pas werd ontdekt dat de schuine wanden van het dak veel spleten bevatten en daaronder rot was. Als laatste heeft Adyas een schriftelijke verklaring overgelegd van de heer [naam persoon 6] , eigenaar van Adyas, waaruit volgens Adyas blijkt dat [gedaagden] tijdens de bezichtiging niet heeft verklaard over mankementen aan het dak, maar dat zo’n drie weken na de start van de werkzaamheden bleek dat de schuine wanden op meerdere plekken rot waren. Volgens Adyas heeft [naam persoon 6] ook verklaard dat [gedaagden] daarna heeft gezegd dat uit het bouwkundig rapport bleek dat het dak rot was.
2.5.
Ter onderbouwing van de schriftelijke verklaringen heeft Adyas ook enige foto’s overgelegd. Op deze foto’s is volgens Adyas te zien dat het dak spleten bevat waar de isolatie doorheen zichtbaar is en is tevens te zien dat het dakbeschot bol staat. Hieruit blijkt volgens Adyas de verrotting van het dakbeschot. Daarnaast heeft Adyas twee foto’s overgelegd van de badkamer. Hieruit blijkt volgens Adyas dat in de badkamer tevens rotte wanden waren ontdekt. Tegen een meerprijs waarmee [gedaagden] heeft ingestemd is dit verholpen.
2.6.
[gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat Adyas niet in de bewijslevering is geslaagd. Zij heeft de schriftelijke getuigenverklaringen betwist en heeft erop gewezen dat geen van deze verklaringen technisch bewijs bevatten dat het dakbeschot rot zou zijn. [gedaagden] heeft betwist dat het dakbeschot rot was en zij daar eerder van op de hoogte was. [gedaagden] heeft daarnaast naar voren gebracht dat bij de bouwkundige keuring geen rot is geconstateerd.
2.7.
Adyas is niet geslaagd in het vervullen van haar bewijsopdracht. Zij heeft ervoor gekozen om het bewijs te leveren door het overleggen van schriftelijke verklaringen. [gedaagden] heeft deze verklaringen echter gemotiveerd betwist. Gelet op deze betwisting van [gedaagden] vormen de verklaringen onvoldoende bewijs dat het dakbeschot rot is. De verklaringen zijn niet onder ede afgelegd en [gedaagden] is niet in gelegenheid geweest aan deze personen (nadere) vragen te stellen, zodat hieraan tegenover de betwisting door [gedaagden] geen bijzondere waarde gehecht kan worden. De door Adyas overgelegde foto’s onderbouwen eveneens onvoldoende dat het dak rot is. Adyas heeft gesteld dat hierop spleten zijn te zien waar de isolatie doorheen zichtbaar is en dat het dakbeschot bol staat. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt hieruit echter niet de conclusie te trekken dat het dak rot is.
2.8.
Nu Adyas niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat het dak rot was. Het moet er daarom voor gehouden worden dat Adyas ten onrechte het dakbeschot niet heeft gestuukt. [gedaagden] mocht dus de betaling opschorten.
2.9.
Beoordeeld moet vervolgens worden of [gedaagden] nog een bedrag moet betalen aan Adyas, omdat partijen van mening verschillen over het bedrag dat [gedaagden] mocht opschorten voor het niet verrichten van de werkzaamheden aan de schuine wanden. Ook verschillen partijen van mening over de vraag of de drie meerwerkfacturen van 30 november 2018 (ten bedrage van € 502,15, € 108,90 en € 1.361,25 inclusief btw) betaald moeten worden door [gedaagden] . Over de andere in rekening gebrachte facturen zijn partijen het eens en die zijn ook al betaald door [gedaagden] .
2.10.
Adyas heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet gedane werk aan de schuine wanden € 941,50 (incl. btw) bedraagt, zodat hij dat bedrag in mindering heeft gebracht op de overeengekomen vaste prijs van € 12.100,- (incl. btw). Volgens [gedaagden] bestaat haar opschorting van € 3.380,74 voor € 2.345,68 uit de kosten om de schuine wanden te schilderen en voor € 1.035,06 uit inhouding tegemoetkoming vanwege meerkosten en niet nakomen van afspraken en narigheid van vertraging.
2.11.
Het ligt op de weg van Adyas om de kosten van het minderwerk te onderbouwen nu deze zijn betwist. Uit de processtukken volgt dat Adyas het minderwerk heeft berekend door 76,5 m² te vermenigvuldigen met € 11,- (excl. btw), zijnde de prijs voor het stuken per m². Adyas heeft echter onvoldoende toegelicht wat voor bedrag hij heeft gerekend voor de gipsplaten die niet meer aangebracht zijn en de arbeidskosten. De enkele stelling dat hij daarvoor € 100,- in mindering heeft gebracht is daartoe onvoldoende. Ook rekent Adyas eerst met een bedrag exclusief btw en later is hetzelfde bedrag volgens Adyas inclusief btw, waardoor de berekening van Adyas niet gevolgd kan worden. De berekening van [gedaagden] wordt ook niet gevolgd, omdat zij uitgaat van schilderkosten terwijl vaststaat dat stucwerkzaamheden uitgevoerd hadden moeten worden. Ook heeft [gedaagden] onvoldoende onderbouwd op grond waarvan haar ook een extra vergoeding tegemoet komt.
2.12.
Adyas heeft op zitting toegelicht dat de werkzaamheden die aan de schuine wanden verricht moesten worden maximaal 20% van de totale werkzaamheden bedroeg. [gedaagden] heeft dit niet weersproken. Met dat gegeven als uitgangspunt zal een bedrag van € 2.420,- (zijnde 20%) in mindering worden gebracht op de overeengekomen prijs van € 12.100,- (inclusief btw).
2.13.
Wat de meerwerkfacturen van 30 november 2018 betreft had het op de weg van Adyas gelegen om te onderbouwen dat [gedaagden] hiermee (schriftelijk) akkoord was en is gewezen op de verhoging van de kosten die dat zou meebrengen. Deze onderbouwing heeft Adyas echter niet gegeven, zodat Adyas geen aanspraak kan maken op de meerwerkfacturen van 30 november 2018.
2.14.
Op grond van het voorgaande is de conclusie dat [gedaagden] nog een bedrag van € 960,74 aan Adyas moet betalen. [gedaagden] had immers € 14.188,55 (€ 12.100,- + € 1.544,05 + € 2.964,50 – € 2.420,- = € 14.188,55) moeten betalen aan Adyas op grond van de offerte, de twee meerwerkfacturen waarover partijen het eens zijn en verminderd met de minderkosten voor het niet stuken van de schuine daken. [gedaagden] heeft € 13.227,81 betaald. Er staat dus nog een bedrag open van € 960,74.
2.15.
Adyas heeft tevens aanspraak gemaakt op de wettelijke en contractuele rente. Adyas heeft echter onvoldoende onderbouwd dat de algemene voorwaarden met [gedaagden] zijn overeengekomen, zodat zij geen aanspraak kan maken op de contractuele rente. De wettelijke rente over € 960,74 komt wel voor toewijzing in aanmerking, omdat [gedaagden] haar betaling voor een te hoog bedrag heeft opgeschort. Deze wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 11 november 2018 (de dag na het einde van de werkzaamheden) tot de dag van algehele voldoening.
2.16.
De door Adyas gevorderde buitengerechtelijke incassokosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet gebleken is dat Adyas [gedaagden] heeft aangemaand met daarin een betalingstermijn van 14 dagen ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
In reconventie:
2.17.
In reconventie heeft [eisers] zich op het standpunt gesteld dat zij schade heeft geleden dan wel kosten heeft moeten maken als gevolg van het tekortschieten van Adyas in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. De schade bestaat volgens [eisers] uit de kosten die zij heeft moeten maken voor het laten verbouwen van de schuine wanden door een derde, het stuken van de badkamer, het huren van een mobiele douche, het minderwerk voor het maken van de vliering en materiaalkosten. Daarnaast heeft [eisers] ook buitengerechtelijke kosten als schade gevorderd en kosten van juridisch advies.
2.18.
In het tussenvonnis van 19 december 2019 is overwogen dat het op de weg van [eisers] ligt om te bewijzen dat zij door de werkzaamheden van Adyas schade heeft geleden en wat de hoogte van die schade is. [eisers] heeft bij haar akte van 30 april 2020 stukken overgelegd waaruit de door haar gemaakte kosten voor de badkamer zouden kunnen worden afgeleid en zij heeft erop gewezen dat zij de facturen van de overige gemaakte kosten al eerder heeft overgelegd. Kennelijk is daarmee bewijslevering beoogd.
2.19.
In conventie is vastgesteld dat Adyas de werkzaamheden met betrekking tot het stuken van de schuine wanden niet heeft uitgevoerd, terwijl niet is komen vast te staan dat het dakbeschot rot was en zij dus de overeenkomst – ook na daartoe in gebreke te zijn gesteld – niet volledig is nagekomen. Gelet op artikel 6:74 BW heeft [eisers] recht op vergoeding van de door haar hierdoor geleden schade. [eisers] heeft gesteld dat zij de wanden door een derde partij alsnog moet laten stuken, maar heeft dat verder niet onderbouwd. Voorts is [eisers] in conventie veroordeeld om een lager bedrag aan aanneemsom te betalen aan Adyas, zodat het onduidelijk is wat, behalve de gestelde kosten voor de badkamer á € 1.802,-, de schade van [eisers] nu nog is. Het gevorderde schadebedrag van € 2.750,- dat ziet op het afwerken van de schuine wanden door een derde partij worden hierom afgewezen. Ditzelfde geldt ook voor de materiaalkosten van € 1.035,06, omdat deze in zijn geheel niet zijn onderbouwd.
2.20.
De door [eisers] gestelde kosten voor de afwerking van de badkamer worden geacht te zijn begrepen in het door haar in mindering gebrachte bedrag. Zij heeft daarnaast als minderwerk gevorderd een bedrag van € 545,- voor het niet aanbrengen van een tweede vliering. Weliswaar is tegen dit onderdeel geen specifiek verweer gevoerd, maar niet gesteld of gebleken is dat partijen op dit punt akkoord zijn gegaan of dat Adyas in gebreke is gesteld laat staan in de gelengheid gesteld alsnog na te komen, zodat dit deel van de vordering eveneens zal worden afgewezen.
2.21.
De gevorderde schade met betrekking tot de huur van de mobiele douche zal worden afgewezen. [eisers] heeft niet gesteld en onderbouwd dat zij met Adyas een termijn van oplevering was overeengekomen, zodat Adyas niet aansprakelijk worden gehouden voor de uitloop van de werkzaamheden.
2.22.
Nu [eisers] geen aanspraak kan maken op schadevergoeding, is er geen grondslag voor het toekennen van de buitengerechtelijke kosten en kosten voor juridisch advies.
Proceskosten in conventie en in reconventie:
2.23.
Partijen zijn in conventie over en weer in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten in conventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
2.24.
[eisers] is in reconventie de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij in de proceskosten in reconventie zal worden veroordeeld. Omdat vordering in reconventie voortkomt uit het verweer in conventie, worden de proceskosten in reconventie op de helft van het aantal punten gewaardeerd.

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
veroordeelt [gedaagden] om aan Adyas tegen kwijting te betalen € 960,74, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 november 2018 van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Adyas vastgesteld op € 240,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688