ECLI:NL:RBROT:2020:5465

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
C/10/596875 / FA RK 20-3562
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot voortzetting verblijf op verzoek van het CIZ

Op 4 juni 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake een verzoek van het CIZ voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van cliënte, geboren op [geboortedatum cliënte], thans verblijvende in Argos zorggroep te Maassluis. Het verzoekschrift van het CIZ is op 20 mei 2020 ingekomen en bevatte onder andere een indicatiebesluit en een verklaring van een arts. Vanwege de coronamaatregelen vond de mondelinge behandeling telefonisch plaats, waarbij cliënte en haar vertegenwoordiger zijn gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënte lijdt aan een psychogeriatrische aandoening die leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en verwaarlozing. Ondanks dat het momenteel relatief goed gaat met cliënte, is er sprake van onrust en loopdrang. De zorgaanbieder heeft aangegeven dat cliënte mogelijk naar een afdeling voor zwaardere dementie moet worden overgeplaatst. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen, en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn.

De rechtbank verleent de machtiging tot voortzetting van het verblijf voor een periode van zes maanden, ingaande op 17 juni 2020, en dit in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn. De beschikking is mondeling gegeven door rechter H.C.A. de Groot en schriftelijk uitgewerkt op 15 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/596875 / FA RK 20-3562
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 4 juni 2020 betreffende een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënte],
geboren op [geboortedatum cliënte] te [geboorteplaats cliënte] ,
hierna: cliënte,
wonende aan de [adres cliënte] , [postcode cliënte] te [woonplaats cliënte] ,
thans verblijvende in Argos zorggroep aan de Stadsmolen 101, 3146 CT te Maassluis,
advocaat mr. H. van der Wal te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
 het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg d.d. 4 mei 2018;
 de verklaring van [naam arts] , arts, van 18 mei 2020;
 de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 18 mei 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 4 juni 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
 cliënte in het bijzijn van [naam verpleegkundige] , Verpleegkundig specialist;
 [naam vertegenwoordiger] , vertegenwoordiger;
 de hiervoor genoemde advocaat van cliënte.

2..Beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van het CIZ een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf in een geregistreerde accommodatie verlenen als bedoeld in artikel 24 lid 1 Wzd.
De machtiging kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter het gedrag van een cliënte als gevolg van haar psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel. Daarnaast zijn de opname en het verblijf of voortzetting van het verblijf noodzakelijk om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden en zijn er geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
Op 17 december 2020 is door de rechtbank een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf verleend tot en met 17 juni 2020.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat cliënte lijdt aan een psychogeriatrische aandoening.
2.4.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Het ernstig nadeel is gelegen in ernstig lichamelijk letsel, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang. Hoewel het momenteel relatief goed gaat met cliënte is zij nog altijd erg onrustig. Zij heeft loopdrang en zegt vaak naar huis te willen. Dit verlangen om naar huis terug te keren werd in de eerste maanden vaker waargenomen. Inmiddels is er minder verkeer in en uit het gebouw en hierdoor lijkt de prikkel om het gebouw te verlaten minder effect te hebben op cliënte. Ook in situaties waarbij cliënte haar vrijheid mist of wordt geholpen met zaken waarbij zij geen hulp wil aanvaarden, wordt ze onrustig. Zorgaanbieder geeft aan dat cliënte eigenlijk zou moeten worden overgeplaatst naar een afdeling voor een zwaardere vorm van dementie. Hier wordt meer structuur geboden en zijn er minder prikkels. Vastgesteld is dat cliënte vergevorderde dementie heeft. Zij heeft continue zorg nodig die in de thuissituatie niet geboden kan worden. Er is tijdens de huidige machtiging geprobeerd om medicatie (antipsychotica) af te bouwen, hierdoor verviel cliënte echter weer in het nadelige gedrag van voor de opname. De thuissituatie van cliënte was zeer schrijnend, zij zou ’s nachts dwalen en was niet instaat zichzelf te verzorgen. De familie van cliënte is nog steeds bezig om de woning van mevrouw op te ruimen. De woning is momenteel onbewoonbaar.
2.5.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.6.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.7.
Gebleken is dat cliënte zich verzet tegen voortzetting van het verblijf.
2.8.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de criteria voor een rechterlijke machtiging tot voortzetting en verblijf. Vanwege de situatie waarin dit de eerste machtiging voor cliënte is onder de nieuwe Wet zorg en dwang zal de machtiging, in afwijking van de door het CIZ verzochte termijn, worden verleend voor zes maanden. De machtiging zal in aansluiting op de machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend met ingang van 17 juni 2020, met dien verstande dat voor de looptijd van de machtiging wordt gerekend vanaf heden.

3..Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van [naam cliënte] voornoemd;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt vanaf 17 juni tot en met 4 december 2020.
Deze beschikking is op 4 juni 2020 mondeling gegeven door mr. H.C.A. de Groot, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.W. Wapenaar, griffier, en op 15 juni 2020 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.