ECLI:NL:RBROT:2020:5557

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
C/10/582568 / HA ZA 19-886
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en beroep op arbitragebeding in Gencon-formulier

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident tussen de rechtspersoon UNIVERSAL AFRICA LINES LTD (hierna: UAL) en DUMAR CHARTERING B.V. (hierna: Dumar). UAL, gevestigd in Cyprus, is de eiser in de hoofdzaak en verweerster in het incident, terwijl Dumar, gevestigd in Bergschenhoek, de gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident is. De rechtbank heeft op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in het incident, waarin Dumar zich onbevoegd verklaarde op basis van een arbitragebeding in het Gencon-formulier. UAL betwistte de geldigheid van dit arbitragebeding en stelde dat de rechtbank bevoegd was op grond van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Brussel Ibis-Vo.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mailcorrespondentie tussen UAL en Dumar niet kan worden aangemerkt als een tussen partijen gewisselde overeenkomst die een arbitrageovereenkomst tot stand brengt. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als de e-mails gelijkgesteld kunnen worden aan gewisselde brieven, deze niet voldoen aan de eisen van het Verdrag van New York. De rechtbank concludeerde dat er geen arbitrageovereenkomst bestond en dat zij op basis van artikel 4 lid 1 van de Brussel Ibis-Vo bevoegd was om van de vordering kennis te nemen. Dumar werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident, die aan de zijde van UAL zijn begroot op € 1.086,-.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat het gevorderde door Dumar wordt afgewezen, dat Dumar in de kosten van het incident wordt veroordeeld, en dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. De zaak zal verder worden behandeld met een conclusie van antwoord door Dumar op 12 augustus 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/582568 / HA ZA 19-886
Vonnis in incident van 1 juli 2020 (bij vervroeging)
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Cyprus
UNIVERSAL AFRICA LINES LTD,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUMAR CHARTERING B.V.,
gevestigd te Bergschenhoek,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M. Verhagen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna UAL en Dumar genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 augustus 2019,
  • de akte met producties, met producties 1 tot en met 3c,
  • de incidentele conclusie houdende onbevoegdheid, met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident,
  • de in overleg met partijen schriftelijk gehouden pleidooien in het bevoegdheidsincident, in eerste termijn op 27 mei 2020 en in tweede termijn op 10 juni 2020, zoals blijkend uit de aan weerszijden overgelegde pleitaantekeningen voor iedere termijn.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..De feiten waarvan in het incident wordt uitgegaan

2.1.
UAL is tijdbevrachter van het zeeschip ‘ [naam schip] ’.
2.2.
Dumar houdt zich bezig met het uitvoeren van expeditie-, cargadoors- en bevrachtingswerkzaamheden.
2.3.
Tussen UAL en Dumar is in juni 2019 gecorrespondeerd en overeenstemming bereikt over het bevrachten van de ‘ [naam schip] ’ voor een reis van Libreville naar Dakar voor een lading ‘
wheat bran’. UAL was daarbij in de veronderstelling dat Dumar optrad als
brokervoor Marine International in Senegal (hierna: MIS), die UAL als reisbevrachter beschouwde.
2.4.
De ‘ [naam schip] ’ is op 29 juni 2019 beladen in Libreville en daarbij ontstond vertraging. UAL heeft MIS aangeslagen voor overliggeld in de laadhaven, voor de vracht en voor verder overliggeld in de loshaven. MIS stelde zich op het standpunt niets met UAL van doen te hebben omdat Dumar zich jegens MIS niet als tussenpersoon maar als vervrachter had gepresenteerd. Een en ander heeft geleid tot een schikking waarbij een deel van de schade en kosten voor rekening van UAL is gebleven.
2.5.
UAL heeft beslag gelegd ten laste van Dumar.

3..Het geschil

3.1.
In de hoofdzaak vordert UAL kort gezegd dat de rechtbank:
  • voor recht verklaart dat Dumar aansprakelijk is jegens UAL voor alle gevolgen van de problemen bij de bevrachting van de ‘ [naam schip] ’ en al hetgeen daarmee samenhangt en gehouden is om UAL te vrijwaren en schadeloos te stellen,
  • Dumar veroordeelt om aan UAL alle schade te vergoeden die UAL in dit verband heeft geleden, en/of
  • in goede justitie een andere beslissing neemt,
  • steeds met veroordeling van Dumar in de proceskosten.
3.2.
UAL verwijt Dumar dat deze onrechtmatig heeft gehandeld door zich - samengevat - bedrieglijk jegens MIS voor te doen als vervrachter, verwarring hierover te scheppen en deze verwarring te laten voortbestaan ten koste van UAL. UAL beroept zich ook op ongerechtvaardigde verrijking van Dumar en op onverschuldigde betaling door UAL aan Dumar.
UAL stelt dat de rechtbank bevoegd is om van de vordering kennis te nemen op grond van artikel 625 Rv en op grond van artikel 99 Rv.
3.3.
Dumar vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en UAL bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten veroordeelt.
Dumar betoogt dat tussen haar en UAL een bevrachtingsovereenkomst tot stand is gekomen op basis van het Gencon-1994-formulier en dat door middel van box 25 en clausule 19a van de Gencon-voorwaarden voor alle geschillen arbitrage in Londen is overeengekomen. Om die reden is de rechtbank in haar visie niet bevoegd. Dumar betwist dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een rol kan spelen nu de Brussel Ibis-Vo (Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikt)) in voorkomend geval prevaleert.
3.4.
UAL voert verweer en concludeert - samengevat - tot afwijzing van de incidentele vordering en tot veroordeling van Dumar in de kosten van het incident.
UAL betwist dat sprake is van een schriftelijke overeenkomst tussen UAL en Dumar die in arbitrage voorziet.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De vraag of tussen UAL en Dumar arbitrage in Londen is overeengekomen, moet worden beantwoord met inachtneming van het Verdrag van New York (Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York 10 juni 1958). Nederland is immers partij bij dat verdrag en volgens Dumar zijn partijen arbitrage buiten Nederland overeengekomen. Dit verdrag prevaleert boven de Brussel Ibis-Vo (vgl. considerans onder 12 en artikel 73 lid 2 Brussel Ibis-Vo).
4.2.
Indien UAL en Dumar arbitrage zijn overeengekomen op een wijze die voldoet aan de eisen gesteld in artikel II, leden 1 en 2, Verdrag van New York, dan moet de rechtbank zich onbevoegd verklaren om van de vordering van UAL kennis te nemen, tenzij de arbitrageovereenkomst vervallen is, niet van kracht is of niet kan worden toegepast (lid 3 van artikel II).
4.3.
Niet in geschil is dat de door Dumar ingeroepen bepalingen uit het Gencon-formulier ertoe strekken om eventuele geschillen in verband met een door dat formulier bestreken bevrachtingsovereenkomst te onderwerpen aan arbitrage. Evenmin in geschil is dat het geschil tussen partijen vatbaar is voor arbitrage zoals vereist aan het slot van deze bepaling. In zoverre is voldaan aan de eisen van artikel II lid 1 Verdrag van New York.
Wel in geschil is of partijen zich bij schriftelijke overeenkomst tot arbitrage hebben verbonden in de zin van het eerste deel van lid 1 en van lid 2 van artikel II Verdrag van New York. Dit lid 2 vereist ‘
een schriftelijke overeenkomst, zijnde een compromissoir beding in een overeenkomst of een akte van compromis, ondertekend door partijen of vervat in gewisselde brieven of telegrammen’.
4.4.
De e-mailcorrespondentie die Dumar in dit verband inroept, en die zij als
chartertussen haar en UAL aanduidt, wijst niet op een tussen UAL en Dumar als contractspartijen gesloten
charter partyof (een daarvan deel uitmakende) arbitrageovereenkomst. Dumar beroept zich op haar productie 2, twee e-mails van Dumar aan UAL waarin Dumar vraagt om een bevestiging dat de navolgende
recapakkoord is:
“Recap as follows:
NOMINATION of [naam schip] [nummer]
(...)
CHARTERER: Marine International, Senegal
(...)
Gencon cp 2,5 ttl comm Dumar
(...)
all other terms as per gencon CHARTER PARTY
Please reconfirm”.
Anders dan Dumar stelt, blijkt uit deze
recapniet dat deze strekt tot het sluiten van een bevrachtingsovereenkomst tussen UAL als vervrachter en Dumar als bevrachter. De
recapleest veeleer als samenvatting van een tussen UAL en MIS te sluiten bevrachtingsovereenkomst waarin Dumar zichzelf opvoert als partij aan wie commissie toekomt, niet als wederpartij van de vervrachter. Waar geen charterovereenkomst met UAL is gebleken, kan niet licht worden aangenomen dat UAL zich desondanks tot arbitrage als vermeld het Gencon-formulier heeft verbonden. Er zijn geen aanwijzingen gesteld of gebleken voor een separaat gesloten arbitrageovereenkomst.
De correspondentie tussen Dumar en MIS over de
fixtureis niet van belang, nu niet is gesteld of gebleken dat UAL hiermee bekend was.
Overigens levert productie 2, die bestaat uit alleen van Dumar afkomstige e-mails, geen ‘tussen partijen gewisselde’ correspondentie op als bedoeld in artikel II lid 2 Verdrag van New York. De schriftelijke bevestiging door UAL waarin Dumar in de overgelegde e-mails vraagt, ontbreekt bij de stukken. Dit betekent dat indien ervan wordt uitgegaan (mede gelet op de conclusie van A-G Vlas in HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:307, en op Rb. Rotterdam 21 maart 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:4048) dat in een geval als dit e‑mailverkeer kan worden gelijkgesteld aan ‘
gewisselde brieven of telegrammen’ bedoeld in artikel II lid 2 Verdrag van New York, dan nog de door Dumar ingeroepen stukken niet voldoen aan de eisen van die bepaling.
4.5.
Het beroep op het bestaan van een arbitrageovereenkomst zal op deze gronden worden verworpen.
4.6.
Bij gebreke van een arbitrageovereenkomst komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe op grond van artikel 4 lid 1 Brussel Ibis-Vo, nu Dumar in Nederland is gevestigd. Op grond van artikel 625 Rv is deze rechtbank relatief bevoegd om van de vordering kennis te nemen. De vordering betreft immers, gelet op haar bewoordingen, de bevrachting van de ‘ [naam schip] ’ en daarmee de exploitatie van een zeeschip als bedoeld in artikel 625 lid 1 aanhef en onder b Rv. Overigens zou de rechtbank ook op grond van artikel 99 Rv relatief bevoegd zijn, nu Dumar in haar arrondissement is gevestigd.
4.7.
Voor beoordeling van de verdere standpunten van partijen bestaat in dit incident verder geen aanleiding.
4.8.
De vordering tot onbevoegdverklaring zal worden afgewezen. Dumar zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van UAL begroot op € 1.086,- (2 punten x € 543,- per punt). Nu reeds bij antwoord in het incident is verzocht om de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en daartegen geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank de uitvoerbaarheid bij voorraad toewijzen.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Dumar in de kosten van het incident, aan de zijde van UAL tot op heden begroot op € 1.086,-,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 augustus 2020voor het nemen van een conclusie van antwoord door Dumar,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. van Schouwenburg-Laan en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 1 juli 2020.
1885/3178