Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De beoordeling
3..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een vordering uit geldlening tussen een vader en zijn zoon. De vader heeft aan de zoon bedragen betaald ter ondersteuning van zijn levensonderhoud en stelt dat deze betalingen een lening zijn, terwijl de zoon betwist dat er sprake is van een terugbetalingsverplichting. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 9 april 2020, gevolgd door een getuigenverhoor op 17 juni 2020. De vader had de bewijsopdracht om aan te tonen dat er een overeenkomst was over de terugbetaling van de bedragen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de zoon de ontvangen bedragen moest terugbetalen. De getuigenverklaring van de echtgenote van de vader ondersteunt niet de stelling dat er een afdwingbare terugbetalingsverplichting was. De kantonrechter concludeert dat de vader niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.