ECLI:NL:RBROT:2020:5565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
25 juni 2020
Zaaknummer
7967941 CV EXPL 19-5305 (eindvonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit geldlening tussen vader en zoon: lening of schenking?

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een vordering uit geldlening tussen een vader en zijn zoon. De vader heeft aan de zoon bedragen betaald ter ondersteuning van zijn levensonderhoud en stelt dat deze betalingen een lening zijn, terwijl de zoon betwist dat er sprake is van een terugbetalingsverplichting. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 9 april 2020, gevolgd door een getuigenverhoor op 17 juni 2020. De vader had de bewijsopdracht om aan te tonen dat er een overeenkomst was over de terugbetaling van de bedragen. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de vader onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de zoon de ontvangen bedragen moest terugbetalen. De getuigenverklaring van de echtgenote van de vader ondersteunt niet de stelling dat er een afdwingbare terugbetalingsverplichting was. De kantonrechter concludeert dat de vader niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht en wijst de vorderingen af. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7967941 CV EXPL 19-5305
uitspraak: 25 juni 2020 (bij vervroeging)
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. D.H. Pols,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.J. van Pelt.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk ‘vader’ en ‘ [zoon] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 9 april 2020;
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 juni 2020.
De uitspraak van het vonnis is bij vervroeging bepaald op heden.

2..De beoordeling

De bewijsopdracht van vader
2.1.
Aan vader was opgedragen te bewijzen (a) feiten en omstandigheden op grond waarvan blijkt dat vader met [zoon] is overeengekomen dat de door vader aan [zoon] betaalde bedragen door [zoon] zouden moeten worden terugbetaald en/of (b) dat [zoon] de noemers “aflossing schuld” en “aflossing lening” heeft aangebracht op de in het tussenvonnis van 6 februari 2020 onder 2.7 genoemde betalingen vanaf zijn bankrekening.
Is vader geslaagd in de bewijsopdracht?
2.2.
In het tussenvonnis van 9 april 2020 is reeds geoordeeld dat vader voor de hiervoor genoemde stelling onder (b) geen bewijzen heeft overgelegd.
2.3.
Met betrekking tot het bewijs van de hiervoor genoemde stelling onder (a) door vader bij akte van 5 maart 2020 in het geding gebrachte stukken heeft de kantonrechter in hetzelfde vonnis geoordeeld dat deze stukken onvoldoende bewijs opleveren.
2.4.
Vader heeft bij de voornoemde akte ook twee schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van zijn huidige echtgenote en zijn zoon [broer gedaagde] (broer van [zoon] , verder: [broer gedaagde] ) die door [zoon] inhoudelijk en gemotiveerd zijn betwist.
2.5.
De broer van [zoon] heeft in zijn verklaring geschreven dat [zoon] vaak tegen hem (de broer) heeft verteld dat hij het geld moest terugbetalen. Deze verklaring ondersteunt de stelling van vader, maar is niet onder ede bij de rechter afgelegd. [broer gedaagde] is, ondanks dat hij als getuige door vader is opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Vader heeft ter zitting verklaard dat [broer gedaagde] niet tegen zijn broer wilde getuigen en heeft afgezien hem als getuige te laten horen. Dat betekent dat de kantonrechter aan deze verklaring weinig gewicht toe zal kennen in het kader van de beoordeling van het bewijs.
2.6.
De echtgenote van vader is wel als getuige gehoord. Uit haar verklaring komt naar voren dat de terugbetaling van hetgeen [zoon] in de loop der jaren heeft ontvangen aan de orde is gekomen op een dag waarop vader zijn beide zoons had uitgenodigd te praten over de toekomstige nalatenschap van vader;
Op die dag in 2018 is [vader] begonnen met zijn zoons te praten over de toekomstige nalatenschap. [vader] heeft de zoons gevraagd welke spullen zij eventueel zouden willen hebben. Daarbij kwam[en] ook ter sprake de betalingen die [vader] in de loop der jaren aan [zoon] had gedaan.
2.7.
Daarbij heeft vader met de zoons en zijn echtgenote een lijst opgesteld, die de getuige een codicil noemt, van de toekomstige verdeling van de roerende zaken tussen [broer gedaagde] , [zoon] en de echtgenote (of haar kinderen).
2.8.
Op die dag is ook gesproken over de betalingen uit het verleden van vader aan [zoon] . De echtgenote verklaart dat vader aan [zoon] heeft gevraagd de verplichting om terug te betalen schriftelijk te erkennen;
[vader] heeft op enig moment op die dag aan [zoon] gezegd: Ik heb jou geld uitgeleend en dat moet je terugbetalen.” [zoon] heeft toen gezegd dat hij dat zou gaan doen. [vader] heeft [zoon] ook gevraagd of hij een schulderkenning wilde tekenen en [zoon] heeft toegezegd dat te zullen doen. [vader] heeft een schriftelijke schulderkenning aan [zoon] gegeven en hem gevraagd dat stuk te tekenen. Dat is er nadat vader en broers door het hele huis zijn gaan lopen om de spullen te gaan bekijken niet meer van gekomen. [zoon] heeft de schulderkenning niet meegenomen, die is bij ons op tafel blijven liggen.
2.9.
De getuige heeft verklaard dat vader [zoon] in juli 2018 opnieuw heeft gevraagd om de schulderkenning te ondertekenen, maar dat [zoon] toen heeft geweigerd de schulderkenning te zullen ondertekenen;
Op uw vraag of [vader] de schulderkenning nogmaals aan [zoon] ter ondertekening heeft voorgelegd verklaar ik dat dat is gebeurd in het kader van het maken van een afspraak over de maandelijkse terugbetaling door [zoon] aan vader. [zoon] wilde € 100,- per maand terugbetalen en [vader] wilde dat dat € 200.- zou zijn. Dat is in juli 2018 geweest en toen heeft [zoon] gezegd: “Ik ga de schulderkenning niet tekenen.”
2.10.
De verklaring van de echtgenote ondersteunt onvoldoende het bewijs van de stelling van vader dat hij met [zoon] is overeengekomen dat de door vader aan [zoon] betaalde bedragen door [zoon] zouden moeten worden terugbetaald. Het bevestigt eerder de stelling van de zoon dat er gesproken is over de verplichting tot terugbetaling, maar dat de zoon dat niet heeft willen afspreken. Dat de zoon betalingen aan zijn vader heeft gedaan (die overigens voor een aanzienlijk deel door de vader zelf zijn uitgevoerd met gebruikmaking van de door hem beheerde bankpas van [zoon] ) maakt dat niet anders, nu [zoon] heeft verklaard dat hij zich wel moreel (maar juridisch niet afdwingbaar) verplicht heeft gevoeld tot (terug-)betalingen.
2.11.
De verklaring van de echtgenote dat [zoon] heeft gezegd dat hij de ontvangen gelden ging terugbetalen is in overeenstemming met de stelling van [zoon] dat hij zich daartoe moreel verplicht voelde. Bewijs van wilsovereenstemming over een afdwingbare (terug-)betalingsverplichting wordt met de verklaring niet geleverd. De verklaring dat [zoon] heeft toegezegd een akte van schulderkenning te zullen tekenen levert geen overtuigend bewijs op van het bestaan van een afspraak de ontvangen gelden terug te moeten betalen: het staat immers vast dat de akte niet is getekend door [zoon] . En overigens ontkent [zoon] de toezegging. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan de verklaring van de echtgenote hieromtrent een doorslaggevend zwaarder gewicht toe te kennen dan de ontkenning door [zoon] .
2.12.
Daar komt bij dat uit de getuigenverklaring van de echtgenote een beeld naar voren komt waarin vader in het kader van het opmaken van zijn testament de balans tussen zijn zoons heeft willen recht trekken. Zijn zoon [broer gedaagde] had ook gelden van hem ontvangen, over de terugbetaling waarvan evenmin iets was vast gelegd, zo verklaart de echtgenote:
Ook [broer gedaagde] had op enig moment, dat moet in 2016 zijn geweest, geld ontvangen van vader, een bedrag van € 10.000,-, omdat zijn huis onder water stond op een moment dat hij zijn huis moest verkopen in verband met een echtscheiding. [broer gedaagde] heeft maandelijks geld terugbetaald aan zijn vader. Maandelijks betaalde hij € 500.-. Op de bewuste dag waarover ik spreek stond er, voor zover ik mij kan herinneren, nog een bedrag te betalen door [broer gedaagde] , open. [vader] heeft aan [broer gedaagde] geen schulderkenning gevraagd, omdat [broer gedaagde] had toegezegd terug te betalen.
en in dat kader heeft vader, in de wetenschap dat [zoon] minder regelmatig geld betaalde en meer geld had ontvangen dan [broer gedaagde] , daarvan vastlegging gewenst bij het opmaken van zijn testament. De echtgenote van [broer gedaagde] heeft kennelijk ook naar die balans gevraagd aan de echtgenote:
[naam] (de huidige echtgenote van [broer gedaagde] ) heeft mij buiten aanwezigheid van [zoon] wel gevraagd waarom [broer gedaagde] het geleende geld wel stipt had terugbetaald en waarom [zoon] dat niet deed. Ik heb in die situatie [naam] uitgelegd dat [zoon] wel moet terugbetalen, maar het niet doet.
2.13.
Het hiervoor geschetste beeld draagt bij aan de twijfel of vader en [zoon] zijn overeengekomen dat [zoon] de ontvangen geldbedragen diende terug te betalen.
2.14.
Vader is daarmee niet geslaagd in de aan hem gegeven bewijsopdracht. Zijn vorderingen zullen worden afgewezen.
2.15.
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren omdat partijen in een familierelatie staan en het geschil daarmee nauw verbonden is. Het geschil vloeit immers voort uit betalingen die over en weer zijn gedaan op grond van door de partijen als vader en zoon gestelde en over en weer gevoelde morele verplichtingen.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema en uitgesproken en ondertekend door mr. G.A.F.M. Wouters ter openbare terechtzitting.
42248 / 24134