ECLI:NL:RBROT:2020:5923
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.B. Jobse, en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door mr. N.D. Fritz-Pierik. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen sinds 14 maart 2012, maar deze werd door verweerder ingetrokken met ingang van 1 juni 2019, omdat eiseres volgens verweerder een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, [naam]. Eiseres betwistte deze claim en stelde dat er geen sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat zij en [naam] niet samenwoonden en er geen wederzijdse zorg was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstandsuitkering een belastend besluit is en dat het aan verweerder was om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor intrekking was voldaan. De te beoordelen periode liep van 1 juni 2019 tot en met 30 juli 2019. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat eiseres en [naam] in die periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit werd onderbouwd door verklaringen van eiseres en onderzoeksbevindingen, waaronder waarnemingen en bankafschriften.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder terecht heeft aangenomen dat aan de criteria voor gezamenlijke huishouding was voldaan, en heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van griffier mr. W. Roozeboom, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.