ECLI:NL:RBROT:2020:6839

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
8057444 / CV EXPL 19-41283
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor schadevergoeding na beëindiging dienstverband en goed werkgeverschap

In deze zaak stond aanvankelijk ter discussie of er een vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van het dienstverband tussen de werknemer en Akzo Nobel Nederland B.V. was gesloten. Gedurende de procedure kwamen partijen overeen dat de beëindigingsovereenkomst inderdaad was gesloten, waardoor het dienstverband van de werknemer per 1 januari 2020 eindigde. De werknemer had in de vaststellingsovereenkomst een voorbehoud gemaakt om in rechte aanspraak te maken op aanvullende schadevergoeding wegens het onterecht verlies van zijn dienstbetrekking. De werknemer vorderde schadevergoeding op basis van artikel 7:611 BW, stellende dat de werkgever in strijd met goed werkgeverschap had gehandeld door geen verbetertraject aan te bieden en geen herplaatsingsinspanningen te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de werkgever aansprakelijk was voor de schade die de werknemer daardoor had geleden, maar bepaalde dat de gevorderde inkomens- en pensioenschade na 1 januari 2020 op nihil werd vastgesteld, omdat het dienstverband met wederzijds goedvinden was geëindigd.

De procedure begon met een dagvaarding van de werknemer op 21 augustus 2019, waarna er verschillende processtukken en een comparitie van partijen volgden. De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 31 juli 2020 geoordeeld dat de werkgever tekort is geschoten in haar verplichtingen om de werknemer een degelijk verbetertraject aan te bieden en/of herplaatsingsinspanningen te verrichten. De rechtbank heeft de vordering van de werknemer tot schadevergoeding afgewezen, omdat de schade niet het gevolg was van de tekortkoming van de werkgever, maar van de beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8057444 / CV EXPL 19-41283
uitspraak: 31 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Akzo Nobel Nederland B.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.K. Schreurs te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” respectievelijk “Akzo Nobel”.

1..Het (verdere) verloop van de procedure

1.1
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het vonnis in het incident dat de kantonrechter op 6 maart 2020 heeft gewezen. In dat vonnis is de door Akzo Nobel opgeworpen incidentele vordering tot onbevoegdverklaring afgewezen en is een comparitie van partijen gelast.
1.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv, tevens houdende conclusie van antwoord ten aanzien van de nadere vermeerdering van eis, althans akte uitlaten nadere ontwikkeling, met producties, van Akzo Nobel;
  • de conclusie van repliek in de hoofdzaak en in het incidenteel verzoek om een provisionele voorziening ex artikel 223 Rv van [eiser] ;
  • de op 27 mei 2020 gehouden comparitie van partijen;
  • de pleitnotities van [eiser] ;
  • de conclusie van dupliek/pleitnotities van Akzo Nobel;
  • de akte vermindering eis van [eiser] .
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Akzo Nobel is een dochtermaatschappij van Akzo Nobel N.V. en is verantwoordelijk voor de in Nederland gevestigde ondernemingen van de Akzo Nobel-groep. Akzo Nobel N.V. is een wereldwijde producent van verf en coatings.
2.2
[eiser] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 februari 2017 in dienst getreden bij Akzo Nobel in de functie van [naam functie 1] . Met ingang van 1 januari 2019 is zijn functie die van [naam functie 2] .
2.3
Zijn salaris bedraagt thans € 14.450,00 bruto per maand inclusief vakantietoeslag en exclusief emolumenten, waaronder Short Term Incentives (hierna: “STI’s”) en Long Term Incentives (hierna: “LTI’s”).
2.4
Tijdens een gesprek op 19 juli 2019 heeft dhr. [naam leidinggevende] (de leidinggevende van [eiser] ) aan [eiser] medegedeeld de arbeidsovereenkomst tussen partijen te willen beëindigen. Later die dag heeft Akzo Nobel een concept vaststellingsovereenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst per e-mail gezonden aan [eiser] .
2.5
Sinds 19 juli 2019 heeft [eiser] geen werkzaamheden meer verricht voor Akzo Nobel.
2.6
Bij dagvaarding van 21 augustus 2019 heeft [eiser] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt.
2.7
Bij e-mail van 20 september 2019 heeft de gemachtigde van Akzo Nobel aan de gemachtigde van [eiser] het volgende medegedeeld:
“Ik refereer aan onze telefoongesprekken van gisteren. Daaruit begreep ik dat uw cliënt in principe instemt met een regeling langs de volgende lijnen:
  • Einddatum 1 januari 2020.
  • Vergoeding EUR 75.000 bruto (60.000 bruto vergoeding vermeerderd met het gekapitaliseerde maandsalaris over januari 2020, afgerond naar boven).
  • STI berekend tot 1 oktober 2019 en op basis van gemiddelde voorgaande jaren. Dit resulteert in een bedrag van EUR 22.347 bruto en wordt betaald binnen een maand na de einddatum.
  • Opname vakantiedagen vóór de einddatum.
  • Vergoeding kosten rechtsbijstand EUR 3.000 + BTW.
  • Een en ander te verwerken in en voor het overige overeenkomstig de eerder op 19 juli 2019 voorgelegde VSO.
Van belang voor uw cliënt is daarbij dan wel, begreep ik, dat de LTI’s resulteren in een bedrag/waarde van door uw cliënt berekend minimaal EUR 36.444 bruto (in die zin dat eventuele wettelijke verplichte belastingen voor rekening van de ontvanger zijn) en dat daarover zekerheid geldt. Ik heb aangegeven t.a.v. LTI’s niet in bedragen te kunnen praten, het resultaat is uiteindelijk afhankelijk van de waarde. Ik heb dit punt wel onder de aandacht van cliënte gebracht. Op dit moment kan ik de binnen HR betrokken persoon echter niet bereiken. Van cliënte begreep ik echter dat er bereidheid is het door uw cliënt genoemde bedrag als ondergrens te hanteren en dit toe te voegen aan het thans geformuleerde artikel 3.5 t.a.v. LTI’s.
Ik stuur u daarom alvast de VSO toe, waarin de einddatum (artikel 1), severance (artikel 2.1) en het artikel t.a.v. STI (artikel 3.4) zijn aangepast. Artikel 3.5 liet ik t.a.v. de datum ongewijzigd t.o.v. de eerdere versie, maar daaraan is toegevoegd dat uw cliënt een minimaal bedrag van EUR 36.444 bruto ontvangt.
Kunt u mij laten weten of de VSO zo akkoord is en gereed kan worden gemaakt voor ondertekening?
Wat betreft de procedure: die zal dan moeten worden ingetrokken c.q. niet aanhangig worden gemaakt. Ik heb dat in artikel 12 opgenomen.”
2.8
Bij antwoordmail van 20 september 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van Akzo Nobel het volgende medegedeeld:
“Hierbij deel ik u in bovengenoemde zaak mede dat cliënt akkoord is met het aanbod op hoofdlijnen van uw cliënte als hieronder geformuleerd. Client is aldus akkoord met:
  • einde dienstverband per 1 januari 2020;
  • betaling van een beëindigingsvergoeding vanEUR 75.000,- brutobinnen 1 maand na datum einde dienstverband;
  • vrijstelling van de overeengekomen werkzaamheden vanaf 1 oktober 2019, onder doorbetaling van loon en emolumenten;
  • per datum einde dienstverband worden de opgebouwde en niet opgenomen vakantie-dagen geacht te zijn opgenomen;
  • per datum einde dienstverband wordt een eindafrekening opgemaakt en het saldo daarvan aan cliënt uitgekeerd;
  • STI berekend tot 1 oktober 2019 en op basis van gemiddelde voorgaande jaren, hetgeen resulteert in een bedrag vanEUR 22.347 brutoen wordt betaald binnen een maand na de einddatum;
  • vergoeding kosten van rechtsbijstandEUR 3.000,- ex BTW;
  • uitbetaling LTI’s voor een bedrag van tenminsteEUR 36.444,- bruto.
Client behoudt zich daarnaast het recht voor om in rechte aanspraak te maken op (aanvullende) schadevergoeding als gevolg van het onterechte verlies van zijn dienstbetrekking. De reeds door cliënt gestarte procedure zal dan ook niet worden ingetrokken.
Met het vorenstaande akkoord is tussen partijen aldus overeenstemming bereikt ter zakede voorwaarden (de essentialia) waaronder het dienstverband tussen partijen per 1 januari 2020 eindigt.Vanaf het moment dat dit email bericht u bereikt begint dan ook de bedenktermijn van twee weken ex artikel 7:670b lid 2 BW te lopen.”
2.9
Daarop reageert de gemachtigde van Akzo Nobel diezelfde dag als volgt:
“Uiteraard zijn wij er onder de door u nu gestelde aanvullende voorwaarde dat uw cliënt “het recht voorbehoudt aanspraak te maken op (aanvullende) schadevergoeding als gevolg van het onterechte verlies van zijn dienstbetrekking” en de procedure niet intrekt, niet uit. Wij hebben steeds gesproken over een regeling op basis van de al voorgelegde VSO, waarvan onderdeel is finale kwijting. U heeft mij laten weten dat u op langere termijn heeft gedagvaard, juist om tijd te hebben om te proberen een regeling te treffen ter voorkoming van procedure(s).
Ik stel dus vast dat vandaaggeenovereenstemming is bereikt. Het voorstel van cliënte is integraal vastgelegd in de VSO die ik u vandaag toezond om 14:05 uur en stuur ik nogmaals mee. Cliënte is bereid dat voorstel te handhaven tot maandag 23 september a.s. te 12 uur. Is het dan niet schriftelijk en onvoorwaardelijk geaccepteerd dan is het vervallen en kan er in rechte en buiten rechte geen beroep op worden gedaan. Ik zal mij dan stellen in de door u gestarte bodemprocedure en een ontbindingsverzoek indienen. Er is dan geen regeling.”
2.1
Bij verzoekschrift van 4 oktober 2019 heeft Akzo Nobel de kantonrechter te Rotterdam verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van ongeschiktheid voor de functie (d-grond), een verstoorde arbeidsverhouding (g-grond) dan wel vanwege andere omstandigheden (h-grond).
2.11
Bij beschikking van 12 december 2019 met zaaknummer 8088082 / VZ VERZ 19-18559 heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek van Akzo Nobel afgewezen.
2.12
Bij brief van 19 december 2019 heeft de gemachtigde van Akzo Nobel aan de gemachtigde van [eiser] medegedeeld dat Akzo Nobel zich niet langer verzet tegen het standpunt van [eiser] dat sprake is van een op 20 september 2019 tot stand gekomen beëindigingsovereenkomst en dat zij daaraan uitvoering zal geven.
2.13
Op 27 januari 2020 heeft [eiser] een bedrag van € 48.882,09 netto ontvangen van Akzo Nobel. Dit bedrag ziet op de uitbetaling van de beëindigingsvergoeding van
€ 75.000,00 bruto en STI van € 22.347,00 bruto. In februari 2020 heeft [eiser] in dat verband nog een bedrag ontvangen van € 278,15 netto.
2.14
Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van Akzo Nobel medegedeeld dat Akzo Nobel zonder instemming van [eiser] uitvoering heeft gegeven aan de beëindigingsovereenkomst maar dan zonder het recht op aanvullende schadevergoeding en dat [eiser] de door Akzo Nobel gedane betalingen opvat als uitbetaling van STI’s en LTI’s en als voorschot op de in de procedure gevorderde schadevergoeding.

3..De vordering

3.1
[eiser] vordert – na eiswijzigingen en eisvermindering – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
te verklaren voor recht dat Akzo Nobel ten opzichte van [eiser] in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW heeft gehandeld en op grond daarvan aansprakelijk is voor de schade die [eiser] dientengevolge lijdt en heeft geleden;
te verklaren voor recht dat tussen Akzo Nobel en [eiser] op 20 september 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen en Akzo Nobel te bevelen om die overeenkomst na te komen en voorts, ter uitvoering daarvan, te bepalen:
de arbeidsovereenkomst van [eiser] op 1 januari 2020 eindigt;
[eiser] ingaande 1 oktober 2019 tot datum einde dienstverband door Akzo Nobel vrijgesteld is van het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, onder doorbetaling van het overeengekomen loon en emolumenten;
Akzo Nobel aan [eiser] per datum uitdiensttreding een vergoeding dient te betalen van € 75.000,00 bruto;
Akzo Nobel een eindafrekening dient op te maken waarvan het saldo aan [eiser] dient te worden uitgekeerd;
Akzo Nobel aan [eiser] een bedrag van € 22.347,00 bruto ter zake van tot 1 oktober 2019 opgebouwde STI’s dient te voldoen;
Akzo Nobel aan [eiser] een bedrag van € 34.144,00 bruto ter zake van op 12 februari 2020 vrijgevallen LTI’s dient te voldoen;
Akzo Nobel aan [eiser] een bedrag van € 3.000,00 ex btw dient te voldoen als tegemoetkoming in de door [eiser] gemaakte kosten van rechtsbijstand;
3. te verklaren voor recht dat de door [eiser] geleden en nog te lijden aanvullende schadevergoeding bestaat uit de derving van inkomsten en pensioenopbouw vanaf
1 januari 2020 tot aan zijn pensioendatum en de kosten die [eiser] heeft moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijke persoon en de hoogte van de door hem te lijden schade;
4. te verklaren voor recht dat de hoogte van de onder 3. genoemde inkomens- en pensioenschade dient te worden bepaald op een bedrag van in totaal € 736.560,95 bruto, ter zake van derving van inkomsten, emolumenten en pensioenopbouw over de periode 1 januari 2020 tot 1 juni 2022;
5. te verklaren voor recht dat de hoogte van de kosten die [eiser] heeft moeten maken ter vaststelling van de aansprakelijke persoon en de vaststelling van de hoogte van de door hem geleden en te lijden schade dient te worden vastgesteld op € 20.000,00 inclusief btw, te vermeerderen met een post pm, de laatste post nader op te maken bij staat;
6. te bepalen dat Akzo Nobel aan [eiser] het totaal van de onder 4. en 5. vastgestelde schade binnen 1 week na betekening van het te wijzen vonnis dient te voldoen;
7. Akzo Nobel te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
Akzo Nobel voert verweer.
3.3
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, ingegaan bij de beoordeling.

4..De beoordeling

Bezwaar van Akzo Nobel tegen de akte van [eiser] d.d. 13 februari 2020
4.1
Akzo Nobel heeft verzocht de akte van [eiser] van 13 februari 2020, waarin onder meer een eisvermeerdering is geformuleerd, buiten beschouwing te laten. Dat verzoek wordt afgewezen. Zolang er nog geen eindvonnis is gewezen, is [eiser] op grond van artikel 130 lid 1 Rv bevoegd zijn eis te vermeerderen. Bovendien is de akte met eisvermeerdering niet in strijd met de goede procesorde. Akzo Nobel heeft zowel bij akte als ter zitting gereageerd op de inhoud van de akte van [eiser] , zodat zij niet in haar verdediging is geschaad. En van een onredelijke vertraging van het geding is niet gebleken. Overigens heeft [eiser] in een later stadium zijn vordering verminderd, hetgeen (uiteindelijk) heeft geresulteerd in de onder 3.1. geformuleerde vordering.
Vaststellingsovereenkomst tussen partijen
4.2
[eiser] heeft gesteld dat Akzo Nobel per e-mail van 20 september 2019 van haar advocaat aan [eiser] een aanbod heeft gedaan ter zake van de beëindiging van zijn dienstverband, welk aanbod [eiser] op 20 september 2019 heeft geaccepteerd, onder het voorbehoud van zijn aanspraak op aanvullende schadevergoeding wegens onterecht verlies van de dienstbetrekking. Akzo Nobel heeft aanvankelijk betwist dat tussen partijen op
20 september 2019 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, maar heeft gedurende de procedure verklaard zich niet langer te verzetten tegen deze stelling van [eiser] . [eiser] heeft derhalve geen belang meer bij zijn gevorderde verklaring voor recht dat tussen Akzo Nobel en [eiser] op 20 september 2019 een overeenkomst tot stand is gekomen ter zake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De vordering terzake wordt afgewezen.
4.3
Aldus zijn partijen het erover eens dat het dienstverband van [eiser] eindigt onder de voorwaarden zoals geformuleerd in het onder punt 2.8 geciteerde e-mailbericht van de gemachtigde van [eiser] d.d. 20 september 2019. Tot die regeling behoort ook de vaststellingsovereenkomst van Akzo Nobel (hierna: “de VSO”) waar de gemachtigde van Akzo Nobel naar verwijst in zijn e-mail (zie 2.7.) en die aan die mail als bijlage is gevoegd. Partijen hebben immers onderhandeld op basis van de VSO en daarin is de wijze waarop het dienstverband van [eiser] eindigt, nader uitgewerkt. Dat is ook het aanbod van Akzo Nobel dat, naar eigen zeggen van [eiser] , door [eiser] is geaccepteerd, althans onder het voorbehoud van zijn aanspraak op schadevergoeding. Wel heeft te gelden dat de tekst van de e-mail van de gemachtigde van [eiser] prevaleert boven de tekst van de VSO, voor zover dat zich niet met elkaar verdraagt. Het in de mail gemaakte uitdrukkelijke voorbehoud om in rechte aanspraak te maken op (aanvullende) schadevergoeding als gevolg van het onterechte verlies van zijn dienstbetrekking, dient te worden aangemerkt als een bedongen uitzondering op het finale kwijtingsbeding van artikel 12.1 van de VSO.
4.4
Voor zover [eiser] het standpunt inneemt dat hij op grond van de regeling zonder meer recht heeft op (aanvullende) schadevergoeding, wordt dit standpunt niet gevolgd. Zoals [eiser] zelf terecht aanvoert, is de definitie van het woord ‘aanspraak’ in het Nederlands woordenboek ‘eis om iets te bezitten of te verkrijgen’. Aldus wordt daarmee slechts bedoeld dat [eiser] , naast de uit de regeling voortvloeiende vergoedingen, het recht heeft om een vordering tot schadevergoeding in te stellen, zoals hij door het instellen van onderhavige procedure ook heeft gedaan. Met dat voorbehoud is weliswaar duidelijk dat [eiser] bij het sluiten van de regeling de bedoeling heeft om nog aanvullende schadevergoeding van Akzo Nobel te ontvangen, maar de vraag of aan [eiser] daadwerkelijk schadevergoeding toekomt, is voorbehouden aan de kantonrechter. Die beoordeling komt later aan de orde.
4.5
Uit de regeling volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2020 is geëindigd. Akzo Nobel heeft inmiddels uitvoering gegeven aan de regeling. Sinds 19 juli 2019 tot het einde van het dienstverband heeft [eiser] geen werkzaamheden meer verricht, terwijl zijn loon is uitbetaald. De gevorderde vrijstelling van werkzaamheden onder doorbetaling van het loon is dan ook achterhaald. Op 27 januari 2020 heeft [eiser] het netto-equivalent ontvangen van de beëindigingsvergoeding van € 75.000,00 bruto en STI’s van € 22.347,00 bruto. Ten aanzien van LTI’s heeft Akzo Nobel erkend dat [eiser] recht heeft op minimaal € 36.444,00 bruto. Ter zitting heeft Akzo Nobel verklaard dat [eiser] in februari 2020 een bedrag van € 32.984,73 bruto heeft ontvangen ter zake van LTI’s en dat op grond van de regeling nog betalingen ten titel van LTI’s volgen in 2021 en 2022. Een opbouw van het uitgekeerde bedrag aan LTI’s is door Akzo Nobel als productie 20a overgelegd. [eiser] heeft weliswaar een brutobedrag gevorderd van € 34.144,00 bruto ter zake van op 12 februari 2020 vrijgevallen LTI’s, maar hoe dat bedrag is opgebouwd, is door hem niet toegelicht, zodat aan dit bedrag voorbij wordt gegaan. Ten slotte is de overeengekomen € 3.000,00 exclusief btw als vergoeding voor juridische kosten door Akzo Nobel uitgekeerd. [eiser] heeft die betalingen niet weersproken, zodat daarvan uit zal worden gegaan. Daarmee is Akzo Nobel de regeling, voor zover opeisbaar, nagekomen.
4.6
[eiser] heeft nog aangevoerd het niet eens te zijn met het standpunt van Akzo Nobel dat STI’s en LTI’s slechts aan actieve werknemers van Akzo Nobel worden toegekend c.q. uitgekeerd. Dit verweer wordt verworpen, nu de wijze van berekening en daarmee de hoogte van de aan [eiser] toe te kennen STI’s en LTI’s zijn vastgesteld in de regeling. Verwezen wordt naar artikel 3.4 en 3.5 van de VSO, welke bedragen ook zijn bevestigd in de tekst van de e-mail, zodat daarover tussen partijen geen misverstand kon bestaan.
Aansprakelijkheid ex artikel 7:611 BW
4.7
Vervolgens is aan de orde de vraag of Akzo Nobel in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW heeft gehandeld jegens [eiser] .
4.8
[eiser] voert in dat kader aan dat Akzo Nobel ten opzichte van hem in strijd met goed werkgeverschap heeft gehandeld door:
- [eiser] niet (tijdig) op de hoogte te stellen van haar concrete kritiek op het functioneren van [eiser] , hem niet in de gelegenheid te hebben gesteld het functioneren te verbeteren en zich niet in te hebben gespannen om [eiser] te herplaatsen, waarbij Akzo Nobel bij haar besluit tot ontslag over te gaan de inkomens- en pensioenschade, die [eiser] dientengevolge zal lijden, niet heeft meegewogen;
- eenzijdig en ten onrechte de bedongen werkzaamheden te ontnemen van [eiser] (de kantonrechter heeft in zijn beschikking van 12 december 2019 immers geoordeeld dat Akzo Nobel redelijkerwijs niet had mogen concluderen dat [eiser] ongeschikt was voor zijn functie), als gevolg waarvan [eiser] het dienstverband uiteindelijk heeft moeten verliezen;
- na de afwijzende beschikking van de kantonrechter van 12 december 2019 een ‘reorganisatie’ te fingeren om aan te kunnen voeren dat de functie van [eiser] als gevolg daarvan in ieder geval per februari 2020 zou zijn vervallen.
4.9
Geoordeeld wordt als volgt.
4.1
Op grond van de onherroepelijk geworden beschikking van 12 december 2019 staat tussen partijen vast dat Akzo Nobel aan [eiser] geen reële kans tot verbetering van zijn functioneren heeft geboden en derhalve niet heeft mogen concluderen dat [eiser] niet geschikt was voor zijn functie. Akzo Nobel heeft aanvankelijk aan [eiser] voorgesteld een zogenoemde PIP-plan (verbeterplan) te doorlopen, maar zij heeft daarvan afgezien, ondanks dat [eiser] bereid was het PIP-plan te doorlopen en er nog navraag naar heeft gedaan. Ook staat vast dat Akzo Nobel geen inspanningen heeft verricht om [eiser] te herplaatsen. Het verwijt dat [eiser] Akzo Nobel maakt ten aanzien van zijn functioneren, is derhalve terecht. Dat Akzo Nobel, bij haar besluit een einde van het dienstverband na te streven, niet de inkomens- en pensioenschade van [eiser] heeft meegewogen, is geen wettelijke of contractuele verplichting van Akzo Nobel en kan haar niet zonder meer worden aangerekend. Uit het voorgaande vloeit voort dat Akzo Nobel jegens [eiser] tekort is geschoten in haar wettelijke verplichting om [eiser] een degelijk verbetertraject aan te bieden en/of herplaatsingsinspanningen te verrichten, zodat Akzo Nobel op dit punt in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW. De gevorderde verklaring voor recht wordt in zoverre toegewezen.
4.11
Het eenzijdig ontnemen van de werkzaamheden van [eiser] door Akzo Nobel is niet aan te merken als slecht werkgeverschap. Dat [eiser] vanaf 19 juli 2019 geen werkzaamheden meer heeft verricht voor Akzo Nobel, ligt immers voor de hand in het licht van de vanaf dat moment gestarte onderhandelingen tussen partijen en de juridische procedures over een einde van zijn dienstverband. [eiser] heeft ook nimmer aan Akzo Nobel medegedeeld zich beschikbaar te houden voor zijn werk of verzocht om een wedertewerkstelling.
4.12
De stelling van [eiser] dat Akzo Nobel kunstmatig een reorganisatie in elkaar heeft gezet, speciaal om zijn functie op te heffen, is niet vast komen te staan. Akzo Nobel heeft deze stelling gemotiveerd betwist en de onderliggende reorganisatiestukken (waaronder het positieve advies van de COR op de reorganisatieplannen) overgelegd. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de reorganisatie een algehele wijziging in de organisatiestructuur van Procurement betreft en als gevolg heeft dat er meerdere functies worden opgeheven, niet alleen die van [eiser] . [eiser] heeft die stukken inhoudelijk onvoldoende bestreden.
Schadevergoeding ex artikel 7:611 BW
4.13
Vorenstaande brengt met zich dat Akzo Nobel in beginsel aansprakelijk is voor schade die [eiser] lijdt of zal lijden als gevolg van voormelde tekortkoming. Anders dan [eiser] meent, is die schade echter niet de door hem gestelde derving van inkomsten en pensioenopbouw vanaf 1 januari 2020 tot aan zijn pensioendatum.
4.14
Thans staat immers vast dat het einde van het dienstverband het gevolg is van een regeling tussen partijen. Van belang is dat het de werkgever vrijstaat de werknemer een voorstel te doen om tot een beëindiging van het dienstverband te komen. Op 19 juli 2019 heeft Akzo Nobel aan [eiser] medegedeeld de arbeidsovereenkomst tussen partijen te willen beëindigen en dat zij daartoe een voorstel zou doen aan [eiser] . Naar aanleiding daarvan heeft [eiser] zijn gemachtigde ingeschakeld. Zijn gemachtigde heeft Akzo Nobel gevraagd om meer duidelijkheid over de reden van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en partijen zijn in onderhandeling gegaan over een minnelijke regeling. Beide partijen zijn bij die onderhandelingen bijgestaan door hun advocaten, zodat van een juridische onevenwichtigheid geen sprake is geweest. Gedurende deze onderhandelingen heeft [eiser] in augustus 2019 de onderhavige procedure ingesteld om schadevergoeding ex artikel 7:611 BW te vorderen. Vervolgens hebben partijen op
20 september 2019 bijna een regeling kunnen treffen, maar ketste dat af omdat [eiser] de onderhavige procedure wilde doorzetten en Akzo Nobel het daar niet mee eens was. Gedurende deze procedure heeft [eiser] zijn vordering aangepast en mede de nakoming van de volgens hem op 20 september 2019 tot stand gekomen regeling gevorderd. Akzo Nobel heeft nog een voorwaardelijk ontbindingsverzoek bij de kantonrechter te Rotterdam ingediend, dat is op 12 december 2019 afgewezen. Vervolgens heeft Akzo Nobel haar aanvankelijke verweer – dat er geen regeling tot stand was gekomen – laten vallen en is zij tot uitvoering van de regeling overgegaan.
4.15
Het komt de kantonrechter voor dat zowel Akzo Nobel als [eiser] van hun rechten gebruik hebben gemaakt om het beste resultaat uit de onderhandelingen en de juridische procedures te krijgen en dat zij allebei, naar gelang de ontwikkelingen, hun ‘strategie’ hebben bijgesteld (gelet op de diverse eiswijzigingen van [eiser] en het gewijzigde verweer van Akzo Nobel), met uiteindelijk (mede) als resultaat dat partijen het erover eens zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 januari 2020 is geëindigd op basis van de regeling van 20 september 2019. Dit heeft als gevolg dat Akzo Nobel na 31 december 2019 geen loon- en pensioenverplichtingen meer heeft jegens [eiser] . Verder zijn het loon en overige emolumenten waar [eiser] recht op heeft tot en met 31 december 2019 uitbetaald (zie 4.5). Voor zover [eiser] al inkomens- en pensioenschade oploopt, ontbreekt derhalve een causaal verband tussen deze schade en de tekortkoming van Akzo Nobel zoals omschreven in 4.10. Die schade is immers niet een gevolg van het feit dat Akzo Nobel in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap, maar is een gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Hetzelfde geldt voor de daarmee samenhangende, gevorderde vergoeding van de door [eiser] gemaakte kosten ter vaststelling van de aansprakelijke persoon en de hoogte van de schade.
4.16
De schade van [eiser] , als gevolg van de handelwijze van Akzo Nobel in strijd met artikel 7:611 BW, zal dan ook worden bepaald op nihil.
Proceskosten
4.17
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat Akzo Nobel ten opzichte van [eiser] in strijd met goed werkgeverschap ex artikel 7:611 BW heeft gehandeld, doordat Akzo Nobel tekort is geschoten in haar wettelijke verplichting om [eiser] een degelijk verbetertraject aan te bieden en/of herplaatsingsinspanningen te verrichten;
- bepaalt de schade van [eiser] , als gevolg van de handelwijze van Akzo Nobel in strijd met artikel 7:611 BW, op nihil;
- bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
775