5.2.Partijen zijn verder verdeeld over het antwoord op de vraag of verweerder ten behoeve van de berekening van het dagloon terecht is uitgaan van het in de periode van 16 juli 2018 tot en met 12 augustus 2018 genoten SV-loon van € 1.896,08, dat verweerder aan de hand van het aantal dagloondagen en vakantiebijslag heeft omgerekend naar een dagloon van € 103,77 (geïndexeerd). De rechtbank beantwoordt die vraag vooralsnog ontkennend. De rechtbank acht hiervoor van belang dat eiser reeds in bezwaar heeft toegelicht dat het in de betreffende periode genoten SV-loon lager is uitgevallen vanwege onbetaald verlof en ziekte en ter onderbouwing hiervan zijn loonstrook van de betreffende periode heeft overgelegd. Op die loonstrook wordt melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid en het aantal verloonde uren dan wel dagloondagen wijkt aanzienlijk af van het aantal dat eiser normaal gesproken werkzaam is, zo blijkt ook uit de uitdraai van verweerder uit het BKWI. Verweerder heeft noch in het bestreden besluit, noch in beroep, gemotiveerd waarom deze omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven om bijvoorbeeld toepassing te geven aan een regeling als bedoeld in artikel 12f van het Dagloonbesluit.
6. Uit het voorgaande volgt daarom dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en dat het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb, gelet op het door verweerder te verrichten onderzoek en de nader te geven nadere motivering. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Hetgeen overigens nog is aangevoerd, behoeft geen verdere bespreking.
8. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder daarnaast in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).